Braxwold is een dorpje zoals er vele zijn. Met nog geen 500 inwoners, een supermarktje en een zieltogende slager en bakker, ligt het knus ingeklemd tussen een dijk, weilanden, en een provinciale weg die leidt naar plaatsen waar je wel zou willen zijn.
Uw verslaggever was erheen gezonden om voor het regionale nieuwsblad een reportage te maken van het pittoreske dorpsleven (afwezig), de lokale middenstand (zie boven), en eventueel wat lokaal relevante nieuwtjes of human interest stories.
Zo kwam ik terecht bij Harm Lammerkop, een gepensioneerd verzekeringsagent die als hobby een boomgaardje van anderhalve hectare hield. “Daar gebeuren vreemde dingen”, vertrouwde een dorpeling me toe. (Die dorpeling was overduidelijk import van een grote stad ergens in deze provincie, maar probeerde toch het dorpse dialect na te bootsen. “Daar beurn vreeeeemmde dingn” benadert ongeveer wat hij werkelijk zei. In het restant van dit artikel zal ik u niet vermoeien met een letterlijke weergave van hoe hier gesproken wordt.)
Bij mijn bezoek in de ochtend was de heer Lammerkop niet thuis, en zijn vrouw evenmin. Er werd, kort gezegd, niet voor me opengedaan. De boomgaard lag echter naast het huis, langs de openbare weg, en met een atletisch sprongetje over de lage afrastering verschafte ik me toegang.
Nadat ik de modder van mijn knieën en handen had afgeklopt en de gloednieuwe scheur in mijn broekspijp had bewonderd, kuierde ik tussen de bomen door. Ongeveer de helft van de boomgaard bestond uit appelbomen, de takken al zwaar met appels. De overige bomen droegen nu geen fruit, ik vermoed dat het kersenbomen waren.
Ik zag geen “vreemde dingen”, maar halverwege werd ik aangesproken door een buurvrouw vanuit haar tuin. Ik vroeg haar of zij wist wat er aan de hand was met de boomgaard. Dat wist ze (zo zei ze met een overduidelijk Randstedelijk accent) en ze kon het me wel laten zien. Met een sierlijke sprong over de afrastering voegde ze zich bij me. Met enige gêne constateerde ik dat het dus wel mogelijk was die hindernis te nemen zonder schade aan lijfgoed of ego.
De buurvrouw leidde me naar een boom bijna achteraan. Deze stond tussen de appelbomen, maar was er zelf duidelijk geen. Aan de takken hingen peren. “En toch is het een appelboom,” zo bezwoer de buurvrouw mij. Meneer Lammerkop had haar verteld dat de vorige eigenaar hem nog zelf geplant had, als appelboom. Ook de bast van de boom zou erop wijzen dat het een appelboom was, althans zo was haar verteld want zelf had ze geen verstand van bomen.
Ik bedankte haar, en ze vroeg me binnen voor een kop koffie. Tijdens het tweede kopje vertelde ze dat ze als vroedvrouw werkte voor de dorpen in de omgeving. Zodoende kon ze me vertellen (vertelde ze) dat als ik interesse had in interessant nieuws uit het dorp, ik eens moest langsgaan bij mevrouw Kalknagel. Deze had ze inmiddels drie maal in haar praktijk gehad. In alle drie gevallen groeide haar buik zoals het hoorde tot de vierde maand; daarna kwam ze niet meer in de praktijk. In alle drie gevallen leek het een schijnzwangerschap te zijn want een echo liet geen leven zien. Toch schenen er nu kinderen te zijn. Het gerucht ging (fluisterde ze) dat mevrouw Kalknagel niet levendbarend was. In plaats daarvan legde ze een ei, dat na een tijd van broedzorg uitkwam en een kind voortbracht. Er werd geroddeld (roddelde ze) dat die kinderen niet helemaal menselijk waren. Ze kon me wel vertellen waar mevrouw Kalknagel woonde.
Zo stond ik een kwartier later (Braxwold is een klein dorp) bij de voordeur van de familie Kalknagel. Ik hoorde buiten al kinderstemmen. Op mijn aanbellen werd er opengedaan door een allervriendelijkste dame die zich voorstelde als Anneloes Kalknagel. Tijdens het derde kopje koffie van die ochtend legde ik uit welke geruchten en roddels ik had gehoord. Mevrouw Kalknagel werd een beetje boos. Ze had een beetje genoeg van de achterklap en mensen konden haar toch gewoon vragen hoe het zat? In elk geval was ze blij dat ik ernaar vroeg en dat ze nu duidelijkheid kon verschaffen.
Ze leidde me naar boven, naar de babykamer. In het wiegje dat ze me liet zien lag, ingeklemd tussen warme kruiken, een ei op een kussen. Qua grootte zou er misschien net een kleine baby in passen. De schil van het ei was lichtgroen. Mevrouw Kalknagel constateerde dat de kruiken waren afgekoeld en ging ze beneden opnieuw vullen met warm water. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om het ei te betasten. (Het is een fabeltje dat ouders hierdoor het ei in de steek zouden laten.) De schil voelde een beetje leerachtig aan, niet kalkachtig als een kippenei. Ook meende ik lichte trillingen te voelen, alsof iets erin zich bewoog.
“Ik hoop dat u dit in de krant schrijft, meneer”, zei mevrouw Kalknagel toen het ei weer van warme kruiken was voorzien. “Ik heb niets te verbergen en dan houdt het speculeren misschien op.”
Ik wilde vragen wanneer ze uitgerekend was. Dat leverde wat hilariteit op, toen ik halverwege mijn vraag besefte dat het natuurlijk uitkomen zou heten, en ik mijn vraag danig verhaspelde. Mevrouw Kalknagel begreep wel wat ik wilde weten. “Over ongeveer zes weken komt de gezinsuitbreiding”, omzeilde ze het probleem.
Op mijn vraag hoe het kwam dat zij eieren legde in plaats van kinderen te baren, had ze geen antwoord. “Een raadsel is het, werkelijk meneer. Mijn dokter, de professors van het universiteitsziekenhuis, zelfs de dominee; ze hebben geen benul waarom.”
Meneer Kalknagel kwam even thuis om iets op te halen dat hij vergeten was. We spraken kort en hij beaamde dat het echt een raadsel was.
Ik sloeg een vierde kopje koffie af, tenslotte kan ik niet schrijven met trillende handen. Voor ze me uitliet riep mevrouw Kalknagel haar twee kinderen. “Kijk,” zei ze trots, “dit zijn Draco en kleine Lizara.” Het gebroed gaf me netjes een (slap) handje. Hun handjes voelden droog en warm, en een klein beetje ruw. Het waren zo op het oog heel normale kinderen, hoewel hun huid een heel fijn schubbenpatroon had en licht naar groen zweemde. Met de typische obsessie van jongens vertrouwde Draco me toe dat vogels eigenlijk dinosauriërs zijn. Daarbij zag ik dat zijn tong een gespleten punt had, wat waarschijnlijk verklaarde waarom hij een beetje lispelde. Afgezien van deze kenmerken leken beiden duidelijk op hun vader.
Ik besloot om voordat ik Braxwold verliet nog even bij de boomgaard langs te gaan. Ditmaal trof ik meneer Lammerkop thuis. Hij moest een beetje lachen toen ik vroeg naar het raadsel van de perendragende appelboom. “Weet je wat enten is?” vroeg hij op een toon die duidelijk maakte dat stadse mensen niets van bomen begrepen. Ik vermoedde dat hij niet de wezens uit Tolkiens epos bedoelde, dus ik liet het hem uitleggen.
“Op de stam van de appelboom hebben ze takken van een perelaar geënt, zeg maar, getransplanteerd. Dus de stam is appelboom, diens takken zijn verwijderd en vervangen door perenboomtakken. Uiteraard dragen die peren, niets vreemds aan.”
En zo ging ik huiswaarts met één antwoord op twee raadsels, en vroeg me af of mijn redacteur mijn rapportage zou accepteren.