donderdag 29 oktober 2020

De Weerman

De reis was lang en vermoeiend geweest. De laatste klim naar het huis op de heuvel moest gehaast want het werd al donker. De weerman ontving me allerhartelijkst en huisvestte me in een ruime kamer met uitzicht over het beekdal.

Een week, had ik mezelf gegeven. Zeven dagen om het geheim van de weerman te doorgronden.

Veel werk scheen hij niet te hebben. Hij stond op wanneer hij daar zin in had, rommelde een beetje in zijn moestuin of deed boodschappen in het dorp in het dal. Uren kon hij zitten met een boek en zijn pijp; op het terras voor zijn huis als de zon scheen, binnen voor de haard bij slecht weer.

Daarnaast zorgde hij natuurlijk voor zijn vogels. Achter het huis was een grote volière waarin tientallen kleurige vogels rondfladderden. Ik ben geen kenner van vogels, maar herkende er geen één. Het waren vrijwel zeker verschillende soorten, want ze variëerden zeer in grootte, vorm, en kleur. De kleuren vooral waren opvallend. Nachtzwarte vogels naast helderblauwe, mosterdgele en loodgrijze. Een vogel die ik bijzonder mooi vond was hemelsblauw met witte strepen.

Regelmatig liet hij er een los.

Ik was verrast, de eerste dag dat hij de volière opende. De vogels erbinnen gingen onaangedaan hun gang, op één na. Een lichtgrijs gevlekte vloog naar buiten en ging op de uitgestrekte hand van de weerman zitten. Deze leek wat tegen de vogel te zeggen, waarna hij opsteeg en in de lucht verdween. Ik verloor hem al snel uit het oog -- de lucht was vochtig en werd snel heiig. We brachten die dag vooral binnen door.

De tweede dag was het de mooie vogel, de blauwe met witte strepen, die via de hand van de weerman het luchtruim koos. Het was beter weer nu, slechts een paar mooiweerwolken die het blauw van het uitspansel onderbraken.

Sorry als ik te veel over het weer praat. Het is moeilijk om dat niet te doen als je bij de weerman logeert. Dat is een heel gemoedelijke man overigens, en hij gaf antwoord op bijna al mijn vragen.

Een helderblauwe vogel was het die de derde dag de vrijheid kreeg. Hij vloog direct het dal in, waarschijnlijk op zoek naar de verkoeling van de beek, want het was een hete dag onder een strakblauwe hemel.

De vierde dag was een herhaling van de derde. Ik had niet gezien dat de weerman van elke vogel meer dan één had, dus ik neem aan dat de helderblauwe vogel 's nachts was teruggekeerd.

Op bijna al mijn vragen ja. Mijn belangrijkste vraag negeerde hij.

De vijfde dag: een donkergrijze vogel. Ik bleef niet kijken waarheen deze vloog want het regende hard.

De zesde dag: een klein, zenuwachtig, wit vogeltje, dat van her naar der schoot. Wat kon die hard vliegen! Dat zal hij nodig hebben gehad, want er stak een flinke wind op net toen de weerman hem liet gaan.

Op de zevende dag was het al laat in de middag toen de weerman zijn volière opende. Een trage, dikke, pikzwarte vogel fladderde lui naar zijn hand, en koos het luchtruim na een paar gefluisterde woorden. Ik keek hem na tot hij verdween tegen de donkere luchten die zich aan de horizon samenpakten.
"Dus zó doe je het", zei ik.
"Is er een andere manier?" vroeg de weerman.
We gingen naar binnen om te schuilen voor de naderende storm.

zondag 25 oktober 2020

Buurtbende - Olivia

Sommige gebeurtenissen zijn zo absurd dat je je later afvraagt of ze wel echt gebeurd zijn, ook al was je er zelf bij. Vervolgens vergeet je ze. Veel later is er een trigger — iets dat iemand zegt, een geur, een berichtje in de krant — en opeens word je met volle kracht door de herinnering geraakt.

In onze klas was Olivia het meisje met de groene vingers. De verantwoordelijkheid voor het begieten van de planten in het lokaal rouleerde: iedere week was iemand anders aan de beurt. Steevast, een paar weken en een paar dode planten na het begin van het schooljaar, kwam Olivia aan de beurt. De planten fleurden dan magnifiek op (eenmaal is zelfs een al drie dagen dode plant weer tot leven gekomen, maar dat is een verhaal op zich) en Olivia gaf de verzorging de rest van het jaar niet meer uit handen. Aan het eind van het schooljaar, als de zon het klaslokaal goed verwarmde, waande je je soms in een tropische jungle, zo welig had alles getierd. In de zomervakantie werden de uit de kluiten gewassen groeisels vervangen door nieuwe, pietepeuterige plantjes. Zo kon het hele verhaal het volgende schooljaar opnieuw beginnen.

Uiteindelijk, in de zesde klas, ging het mis.

Olivia hield niet van fikkie stoken, tikkertje, of voetballen. Ook boomhutten maken trok haar niet. (Het deed de bomen pijn, volgens haar.) Daardoor speelde ze meestal alleen, en ook dat was meestal tussen de planten. Ze verzamelde kruiden in de weides die toen nog niet kapot gespoten werden; plukte bloemen, of zocht nootjes in het freulebos.

Soms gingen we met haar mee naar het bos, omdat je er leuk verstoppertje kon spelen. Het freulebos is niet groot: ongeveer zo groot als een voetbalveld en ook van die vorm. Het ligt ingeklemd tussen de bebouwing in het centrum van ons dorp, tegen het oude gemeentehuis aan. Ik weet de herkomst van de naam niet, maar het verhaal dat er ooit een freule vermoord werd is vrijwel zeker onwaar.

In het bos leek Olivia een ander persoon te worden. Ze fleurde op als de planten die ze in de klas verzorgde. Ze leek er volledig op haar gemak en op haar plaats. Hier was ze geen schoolkind, maar een prinses. Het was op een keer in het freulebos dat Eva opmerkte:
“Olivia, waarom zijn jouw vingers groen?”
Zesdeklassers zijn letterlijk. Olivia’s vingers waren groen als boomblad in de zomer. De kleur liep door over de knokkels en handen, vervagend richting de polsen.
“Oeoeoe! Griezelig!” gilde Freddy, waarmee hij bedoelde dat hij het erg interessant vond.
Olivia haalde haar schouders op. “Dat heb ik vaker als ik in het bos ben. Het gaat weer weg als ik naar huis ga.”
Als ze het bos in ging deed Olivia altijd haar schoenen en sokken uit en hing ze over een boomtak. Ze liep blootsvoets over dennennaalden en sparappels, afgevallen takjes en blad, en nooit bezeerde ze zich. Soms zocht ze een stukje grond zonder begroeiing, en woelde met haar voeten de aarde om totdat ze er een paar centimeter diep in stond. Zo kon ze een hele tijd stil staan, tot wel een half uur. Ze deed verder niets, maar verveelde zich niet. Ze genoot van het contact met de aarde en de wind om zich heen.
Een paar weken na het groene-vingerincident riep Edith:
“Olivia, wat zijn die draden aan je voeten?”
Olivia had net de aarde van haar voeten geschud, en inderdaad ontsproten er witte tentakelachtige dingen aan haar tenen, een paar centimeter lang.
“Oeoeoe! Griezelig!” gilde Freddy, waarmee hij bedoelde dat hij het griezelig vond.
Olivia haalde haar schouders op. “Dat heb ik vaker als ik in het bos ben. Het gaat weer weg als ik naar huis ga.”

Kort voor de zomervakantie kwam Olivia op een dag niet meer naar school. Na een paar dagen hoorden we dat ze vermist was. Angela en Freddy en ik gingen haar zoeken. We vonden haar in in een achterafhoekje van het freulebos.
Olivia stond tot haar enkels in de aarde, en ze had haar armen gespreid, half omhoog. Ook haar groene vingers waren gespreid en het leek wel of er bladknoppen aan zaten. Ze had haar ogen gesloten, en haar gezicht was merkwaardig gerimpeld, met verticale groeven. Ze zag ook veel bruiner dan de paar weken zomerzon konden verklaren.
“Olivia! Kom naar huis! Ze zoeken je!” riep Freddy.
Olivia opende haar ogen niet. Ze sprak wel.
“Kan ik niet. Ik zit vast.”
Freddy en ik sloegen van weerskanten onze armen om haar heen en probeerden haar uit de grond te tillen. Ze had gelijk: ze zat vast. Het leek alsof ze wortel geschoten had.
“Niet doen. Ik wil niet weg”, mompelde Olivia. Haar stem kraakte een beetje, als een tak in de wind. “Hier hoor ik thuis.”

Natuurlijk gingen we naar huis om onze ouders te vertellen dat we Olivia gevonden hadden en waar, en waarom ze niet zelf naar huis kwam. Natuurlijk worden elfjarige snotneuzen genegeerd als ze met dat soort verhalen aankomen, en zonder eten naar bed gestuurd als ze aanhouden. Kortom: de volwassenen vonden Olivia niet, en Olivia kwam nooit meer naar huis.
Wij, haar klasgenootjes, bezochten haar nog regelmatig. Als het lang erg droog was kwamen we haar water brengen, in een gieter. Langzaam maar zeker veranderde ze steeds meer in een boom. Na verloop van tijd kostte het moeite om haar van de andere bomen te onderscheiden. Ten slotte wisten we alleen nog door de plek waar ze stond dat die bepaalde boom ooit Olivia was. Na die ene keer heeft ze nooit meer gesproken.

Uiteindelijk vergaten we haar.

Sommige gebeurtenissen zijn zo absurd dat je je later afvraagt of ze wel echt gebeurd zijn, ook al was je er zelf bij. Vervolgens vergeet je ze. Veel later is er een trigger — iets dat iemand zegt, een geur, een berichtje in de krant — en opeens word je met volle kracht door de herinnering geraakt.

“Het oude gemeentehuis is gesloopt”, vertelde mijn moeder. Ik was bij haar op bezoek dit weekend, in mijn oude geboortedorp. “En de helft van het freulebos ernaast kappen ze voor nieuwbouw.”

Ik leende haar fiets en racete de twee kilometer naar het freulebos. Ik gooide de fiets tegen een boom zonder hem op slot te zetten en rende het bos in. Tot mijn verbazing wist ik nog precies de weg naar de plek waar Olivia stond, maar zover kwam ik niet. Het geluid van kettingzagen kwam me tegemoet van achter de bomen. Plotseling viel dat stil en een mannenstem riep:
“Hee! Wat is er met jouw zaag? Hoe komt die zo roestig?”
Een andere stem antwoordde, zachter. Ik kon hem amper verstaan.
“Dat is geen roest. Het lijkt wel… Krijg nou wat! Het is bloed...”

Ik ben omgedraaid en weggegaan.