vrijdag 15 december 2017

Vereeuwigd

De zon stond al laag toen Touzac bij de villa aankwam, maar het zou nog een tijd duren voor hij onderging. Hier op de heuvel zou de schemering nog meer dan een uur op zich laten wachten. Tijd genoeg.

De lange laan naar het grote huis werd aan weerszijden geflankeerd door een rij sokkels. Op een enkele stond een beeld, maar veruit de meeste waren leeg. De beelden die er wel stonden waren mensfiguren in grauwe steen, alledaagse figuren maar goed getroffen. Touzac negeerde ze.

Bij de villa aangekomen groette hij de beeldhouwer, Antiqny, die op de veranda op hem zat te wachten. Een houten keukenstoel, net zo een als die waarop de beeldhouwer zat, stond al op hem te wachten. Op de krakkemikkige tafel tussen de stoelen stond een open fles wijn, een kan water en twee glazen. Antiqny gebaarde hem te gaan zitten.
“Ik verwachtte u al,” zei de beeldhouwer toen Touzac had plaatsgenomen, “hoewel ik getwijfeld heb of ik dat wel zou zeggen. Zo clichématig. Maar het is wel waar. Na Joubert dacht ik al dat u de volgende zou zijn.” De beeldhouwer was een kleine, magere en grijze man. Zijn frêle postuur leek niet opgewassen tegen het gevecht met harde steen, maar zijn verweerde handen waren eeltig en vol littekens. Zijn grijze snor was woest en vervaarlijk, meer dan de man zelf.

De bezoeker was een jongere man, weldoorvoed en goed gekleed. Zijn handen verrieden lichtere arbeid, wellicht op een kantoor. Hij nam zijn bril af om zich het zweet van het gezicht te wissen met schone zakdoek.
“Het is nog best warm voor de tijd van het jaar”, zei hij. “Zeker met zo’n klim.”
Antiqny beaamde dat. “Het gaat een mooie oogst worden”, met een knik naar de graanakkers lager op de heuvel. Hij schonk de bezoeker wijn in en zichzelf water, met als verontschuldiging dat hij al genoeg alcohol op had voor vandaag.
“Voor die boeren wel,” antwoordde de jongere man, “maar ik vrees dat uw oogsttijd is afgelopen, oude man. Of misschien is het beter te zeggen dat u nu geoogst gaat worden. Want weet u, ik heb u door. Ook ik schuw clichés, maar het is waar en moet gezegd: uw spel is uit.”
De beeldhouwer grinnikte. De mannen klonken en dronken.

“Ach, ik wist dat deze dag zou komen,” zei de oude man, “maar doe me een plezier: hoe?”
“Volharding, aanwijzingen, deductie” somde de bezoeker op. “Natuurlijk, toen Rousseau niet terugkeerde van een wandeling dacht iedereen dat hij ervandoor was met een andere vrouw. De oude snoeper.”
“Ah ja,” zei de beeldhouwer. “Rousseau. Een minne man, vol lage wellust. Ik trof hem bij toeval in het veld bij de bewuste wandeling en ik wist meteen dat het moest gebeuren. Hem naar mijn huis laten komen was zo eenvoudig. Ik vertelde hem over mijn jonge nicht die leed onder nymfomane bevliegingen, en die op doktersadvies bij mij logeerde, om op het platteland hiervan te genezen. Ik zei dat ik later die middag naar het dorp moest en dat ik haar liever niet alleen liet, en of de betrouwbare heer Rousseau niet een paar uur op haar kon letten. Ach, toen hij begreep dat hij was beetgenomen en wat ik met hem voorhad, kermde en smeekte hij. Hij was mijn eerste, en ik was er nog niet zo snel of handig mee. Nodeloos te zeggen dat het hem niet baatte.”

De bezoeker schonk zichzelf nog eens in en dronk zijn glas half leeg voordat hij verder ging.
“Toen Blanc verdween keek niemand ervan op - hij was tenslotte een vagebond en dief en iedereen nam opgelucht aan dat hij zijn criminele heil elders gezocht had - maar dat notaris Morin niet meer thuis kwam leidde tot verbazing. Geruchten staken de kop op. Er werd gesproken over wolven, of een menseneter in de buurt van het dorp. Of een moordenaar.”
De beeldhouwer snoof. “Bah, Morin was een varken. Hij liep hier langs en ik bood hem een glas aan. Na drie flessen was ‘s mans dorst nog niet gelest. Ik sneed wat kaas maar het liep uit op een half wiel en een beste ham. Hij at niet, maar schranste. Hij sprak niet, maar bralde. Een varken, zeg ik u - en hij gilde ook als een varken in zijn laatste minuten. Het was bevredigend.”
De jongere man knikte. “U hebt een punt. Vervolgens verdwenen Martin, juffrouw Luzac en Fabron. U kunt zich voorstellen hoe de angst toesloeg in het dorp. En tenslotte, eergisteren, Joubert…”

De oude man stond op. “Kom, laten we een eindje lopen. Als u vertelt hoe u mij op het spoor bent gekomen breng ik u intussen naar Joubert - naar zijn rustplaats.” Terwijl het tweetal de lange laan weer af kuierde verhaalde Touzac gloedvol over zijn naspeuringen, de aanwijzingen, de verbanden daartussen en het uiteindelijke in elkaar passen van alle puzzelstukjes. De oude man knikte waarderend.
“Nu heb ik nooit veel moeite gedaan om mijn sporen te verbergen, maar dat was omdat ik dacht dat er geen waren. Ik ben onder de indruk van wat u gevonden heb. Ik zal voortaan toch voorzichtiger moeten zijn.”
“Er zal geen volgende keer zijn, oude man. Ik breng u straks naar het dorp en lever u aan de autoriteiten over” zei de bezoeker meewarig.
“Ik vrees dat daar geen sprake van kan zijn.” Antiqny hield stil. “Ah, we zijn er. Ziehier Joubert.”

De bezoeker ging stijfjes op een lege sokkel zitten en speurde met zijn ogen het veld af. “Hij ligt hier? Ik zie geen merkteken…”
“Joubert is de enige die uit eigen beweging naar mij toe is gekomen” zei de beeldhouwer. “Afgezien van u. Hij wilde mij een beeld laten maken als ornament in zijn tuin. Zijn grote tuin, bij zijn grote, dure huis. Hij bleek een vrek, een gierigaard, die mij een beledigend laag honorarium bood. We werden het niet eens, kregen woorden en toen ruzie…”
“En toen doodde u hem” maakte Touzac het af. “Maar waar ligt hij nu?”
“Ach, mensen kijken nooit goed om zich heen. Ook u niet, als zelfverklaarde grote speurder."
"De slechtheid, of beter, de zonde in de mens heeft mij altijd gefascineerd.” ging de beeldhouwer verder, Touzacs vraag negerend. “Het is een belangrijk thema in mijn werk... Gaat het wel met u? U lijkt niet helemaal in orde...”
“Nee, nee, het gaat wel”, antwoordde de bezoeker die met een pijnlijk gezicht moeizaam ging verzitten. “Gaat u vooral door. Thema.”

Antiqny veranderde het onderwerp. “Apropos, vond u het niet riskant om geheel alleen een seriemoordenaar te confronteren? Is er versterking in aantocht? Hebt u bericht achtergelaten?”
“Nee, ik wilde mijn conclusie eerst bevestigd zien. Ik ben natuurlijk wel gewapend” mompelde de bezoeker, en legde zijn hand op de zak in zijn jacquet.
De beeldhouwer knikte begrijpend. “Natuurlijk”, zei hij. “Geeft u dat maar aan mij.”
Zonder aarzelen haalde de jongere man zijn vuurwapen uit zijn zak en overhandigde hem aan Antiqny. Toen hij zich realiseerde wat hij gedaan had deinsde hij met een geschrokken kreet achteruit. “W- wat? Hoe...”
De oude man grinnikte. “In mijn jonge jaren heb ik veel gereisd. Op een van die reizen, naar onbekender en naar onze maatstaven onbeschaafder streken, leerde ik van een dorpsheks een bijzonder gif brouwen. Het zat in uw wijn.”
“Gif?” stamelde Touzac.
“Een wonderbaarlijk middel, eigenlijk. De werking is tweeledig. Ten eerste onderdrukt het de wil van het slachtoffer, zodat deze precies doet wat hem wordt opgedragen.” De beeldhouwer hield het vuurwapen omhoog ter illustratie.

“Ja,” vervolgde Antiqny. “zonde is een belangrijk thema in mijn beeldhouwwerk. Ziet u de titel die ik in de sokkel van het beeld tegenover u gegraveerd heb? Gierigheid heet het. En het beeld zelf - de gelijkenis met Joubert is treffend nietwaar? Men zou kunnen zeggen dat ik hem perfect in steen gevangen heb. Wat natuurlijk ook zo is.”
Touzac keek nu voor het eerst echt naar het beeld, slaakte een geschrokken kreet en maakte een beweging alsof hij overeind wilde springen.

“Ten tweede”, ging de beeldhouwer verder, “initieert het middel een proces dat het slachtoffer langzaam doet verstenen. Letterlijk. Het duurt enige uren. De uiteindelijke steensoort wordt bepaald door listige toevoegingen aan het elixer. Voor u twijfelde ik even over zandsteen, maar ik heb uiteindelijk voor marmer gekozen. Blijf hier!” Dat laatste was een bits bevel; de bezoeker had geprobeerd weg te lopen. Touzac bleef staan.

De oude man keek peinzend, minachtend, naar zijn zacht jammerende bezoeker. “Grote speurder, die dit varkentje wel in zijn eentje zou wassen. Daarna verwachtte je natuurlijk als grote held onthaald te worden. Ben jij even van je voetstuk gevallen… Maar daar kun je natuurlijk weer op komen. Doe dat nu. Klim op de sokkel.”
Touzac deed - moeizaam en onder luid protest - wat hem gezegd werd.

Antiqny ging door met het geven van aanwijzingen omtrent de houding van zijn bezoeker, zijn gelaatsuitdrukking en de stand van zijn hoofd. Uiteindelijk, met Touzac fier rechtop en geheven kin, was hij tevreden.
“Ah, een meesterwerk, al zeg ik het zelf. Blijf nu zo staan tot het versteningsproces compleet is. Je zult merken dat je over twee uur alleen je ogen nog kunt bewegen - na nog een uur houdt dat ook op. Hoeveel later je bewustzijn uitdooft en de levensgeesten je verlaten weet ik niet.”
De beeldhouwer pakte een letterbeitel en een klopper en knielde voor de sokkel. Hij mompelde: “Ik doop je De Hoogmoed.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten