vrijdag 7 juni 2013

Buurtbende - Evelien

Ik had het jullie beloofd. Nu zit ik eraan vast. Je hoeft het niet te lezen; het is geen fijn verhaal.

Over Evelien, het meisje dat altijd haar zin kreeg.

Evelien kreeg altijd haar zin. Wij, haar klasgenootjes, vriendjes en vriendinnetjes, deden altijd wat ze zei. Ook thuis kreeg ze van haar ouders altijd alles gedaan. Niet dat ze een verwend kreng was, of bazig. Ze was vrolijk, enthousiast, vriendelijk - en iedereen deed graag wat ze vroeg. Daardoor viel het ons ook niet op.

Haar broertje Eduard zag het wel. "Heb je weer je zin?" jende hij dan. Of "Jij gaat dood van schrik als iets je eens een keer tegenzit."

En niet alleen van mensen kreeg Evelien gedaan wat ze wilde. Ook dieren. De meest schuwe kat kwam aanlopen om aangehaald te worden als Evelien hem riep. Ze had ook altijd goed weer op haar verjaardagsfeestjes.

Er hing in die tijd een vreemde snuiter rond in het dorp. Hij huurde een kamer bij de familie Bodder. Men zei dat hij onderzoek deed naar vreemde voorvallen in de streek, maar niemand wist welke. Of wat voor onderzoek.

Op een zonnige dag, toen we bij de Kuil rondhingen (het was te warm om fikkie te stoken) kwam het gesprek op hem.

"Hij is laatst ook hier geweest," zei één van de tweeling. "Hij liep hier bij de Kuil rond, met een of ander apparaat in zijn hand. Steeds zette hij een paar stappen, keek dan op zijn apparaat, en schreef wat op een notitieblok."

"Volgens mijn moeder is het een rare," zei Marc. "Ze vroeg hem wat hij deed en hij bazelde iets over noodzakelijkheid en toeval en wil."

"Vraag jij hem eens wat hij doet?" suggereerde Evelien. "Is goed," zei Marc. "Pfff..." blies Eduard.

De volgende dag bracht Marc de snuiter mee naar de Kuil. De man had een klein snorretje en een klein brilletje en enorme ogen. Hij droeg een vest en regenjas, hoewel het warm was. Er staken allemaal dingen, gereedschappen, metertjes, uit zijn jaszakken.

"Deze knul hier zei dat jullie willen weten wat ik doe," zei de snuiter. Hij had ook een klein stemmetje. "Dat wil ik best vertellen. Misschien kunnen jullie me helpen."

"Ik ben professor van dingen-die-gebeuren," vertelde hij. "Ik zoek uit wat er gebeurt en waarom het gebeurt."

Achteraf denk ik niet dat hij echt professor was. Hij probeerde het alleen eenvoudig voor ons te maken.

"En soms kijk ik ook waarom dingen niet gebeuren terwijl ze hadden moeten gebeuren. Mijn instrumenten geven aan dat hier in de buurt dingen niet zo gebeuren zoals ze zouden moeten gebeuren," vervolgde hij.

"Iets of iemand beïnvloedt de gebeurtenissen, verandert ze van wat ze hadden moeten zijn naar iets anders. Volgens mijn instrumenten gebeurt dat vooral hier." Hij gebaarde naar het terrein met de Kuil. "Ik wil graag weten waarom. Jullie zijn hier vaak. Hebben jullie wel eens iets vreemds gezien?"

Het bleek dat raar-gevormde takken, gladde stenen en vogelskeletjes met tanden niet vreemd waren. Vreemde snuiter.

"Jammer," zei hij. "Mocht je nog een keer iets opvallen, laat het me dan weten."

"Volgens mij zit je er met je neus bovenop," zei Eduard.

"Kop dicht," zei Evelien. Eduard zweeg.

-

De dagen, de weken gingen voorbij. De snuiter hing nog steeds rond. Wij deden nog steeds wat Evelien wilde. Eduard maakte daar steeds vaker opmerkingen over - en Evelien reageerde steeds geïrriteerder daarop. Op de vrije woensdagmiddagen was nog steeds altijd mooi weer.

Op zo'n mooie woensdagmiddag kwam de snuiter weer naar ons toe, in de Kuil.

"Volgens mij doen jullie dat," zei hij. Hij zwaaide met een van zijn instrumenten. "De verstoring van het causaliteitsveld lijkt altijd rondom jullie geconcentreerd te zijn!"

Zijn toon was niet vriendelijk, hoewel dat van zijn opwinding kon komen. Voor ons klonk het beschuldigend, onplezierig.

Evelien sprak dus ook namens ons allemaal toen ze zei: "Laat ons met rust!"

De snuiter verdween kort daarop uit het dorp. Blijkbaar waren zijn naspeuringen op niets uitgelopen. Evelien sprak daarover haar opluchting uit.

"Nou, je hebt hem toch zelf gezegd ons met rust te laten," jende Eduard.

"Ach, val jij toch eens dood," bitste Evelien.

De zomervakantie brak aan. De eerste weken hadden we prachtig weer. Sommigen van ons gingen op vakantie. Zo ook Evelien met haar familie. Ze zouden twee weken wegblijven. Na een week van regen - hier - kwamen ze echter alweer terug. Eduard was bij een klimspelletje in de bergen van een rotswand gevallen. Niet zo erg hoog, maar hoog genoeg om het niet te overleven.

-

Het verhaal zou hier kunnen ophouden.

-

In de week voor de school zou beginnen hingen we weer rond bij de Kuil. Het was weer mooi weer, sinds Evelien terug was. De sfeer was toch wat bedrukt. We misten Eduard - zelfs het gekissebis met zijn zus.

Opeens was de snuiter er weer, een verwilderde maar triomfantelijke blik in zijn door zijn brilleglazen opgeblazen ogen.

"Ik heb een afweer!" riep hij. "Een gebogen stuk ijzer kan de verstoring van het veld een paar meter terugdringen, mits met de opening naar beneden gedragen!"

Wij keken nog eens goed. De rare snuiter droeg aan een touwtje een omgekeerd hoefijzer om zijn nek.

Hij sprong de Kuil in, recht voor Evelien.

"Jij bent het," zei hij, "Jij doet het. Jij zei me jullie met rust te laten, en ik ging, zonder dat ik doorhad waarom. Maar met dit ding" - hij tikte op zijn hoefijzer - "kan ik jouw invloed weerstaan."

"Wat doe ik?" vroeg Evelien, duidelijk geschrokken. "Ik - ik doe niets! Ga weg!"

"Ik ga niet weg," was het antwoord, "Oh, je doet het vast niet opzettelijk. Je beseft niet wat je doet. Maar zeg eens... Doen mensen gewoonlijk wat je vraagt? Zit het jou altijd mee?"

Evelien gaf geen antwoord. De snuiter wendde zich tot ons.

"Ik heb het een paar keer gezien. Zij zegt jullie wat te doen, en jullie doen het. Met plezier. De bakker heeft altijd nog een krentenbol voor haar liggen. Het stoplicht springt altijd op groen als zij aan komt fietsen. Ik heb het zien gebeuren dat een overvolle regenwolk zijn lading pas liet vallen toen zij haar huis binnenging. Niet eerder."

Iets van wat hij zei moet tot ons doorgedrongen zijn. En door ons voor waar herkend zijn. En iets in ons moet dat hebben getoond.

"Dat - dat kan toch niet?" stamelde Evelien. "Ik - ik zei mijn broertje dat hij kon doodvallen."

De snuiter schrok, deed een stap naar achteren. Evelien keek hem aan, de tranen op haar wangen.

"Maar dan... Ik heb Eduard vermoord! Ik wou... ik wou dat ik dood was!"

-

Wij hielden veel van Evelien, en we reageerden niet helemaal rationeel. We deden wat we dachten dat Evelien zou hebben gewild.

De snuiter, klein als hij was, bood nog heel wat weerstand, en bewoog nog een paar keer nadat we dachten dat hij al dood was. We slaagden erin geen bloed op onze kleren te krijgen. Het vuur dat we daarna stookten was groter en heter dan anders, en duurde langer. Natuurlijk hadden we het niet verborgen kunnen houden als er gezocht was. Dat gebeurde niet. De snuiter werd blijkbaar door niemand gemist.

Evelien wel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten