zaterdag 25 april 2015

Buurtbende - Dennis

Mijn jeugd kende een aantal akelige, traumatische gebeurtenissen. Ik heb geprobeerd die van me af te schrijven, maar ik was vergeten over Dennis. Arme Dennis. Hier zijn verhaal.

"Ik zou wel eens naar de maan willen" zei ik tegen de anderen. De anderen, dat waren Marc en Dennis en John en Petra (dit speelt toen Petra nog leefde). We zaten bij Marc thuis op zolder en vertelden elkaar wat we allemaal wilden doen, later. Ik was als laatste aan de beurt. Marc wilde olifanten berijden en op leeuwen jagen. John wilde in een politieauto racen. Vergeef me dat ik niet vertel wat Dennis en Petra wilden doen als ze volwassen zouden zijn, dat smaakt me te bitter.

Er werd instemmend geknikt. Naar de maan willen gaan - dat konden ze zich goed voorstellen.
"Dat kan best" zei Dennis. "Zo ver is de maan helemaal niet."
Ik wierp tegen dat de maan zeker een miljoenjard kilometer ver weg was en dat je een hele grote raket nodig had om er te komen.
"Niet altijd" antwoordde Dennis. "Als de volle maan boven de Indianenheuvel staat is hij maar zo'n twintig meter boven de grond."

De Indianenheuvel was een kale zandheuvel van zo'n vijf meter hoog een kwartiertje fietsen buiten het dorp. Het was ook Dennis die de heuvel die naam had gegeven.
"Op de Indianenheuvel is alles altijd anders, en kunnen er dingen die normaal niet kunnen" legde hij uit. "Dat komt omdat Indianen daar vroeger offers brachten en magische rituelen uitvoerden."
"Er zijn nooit Indianen in Nederland geweest!" protesteerden wij.
"Nergens in Nederland behalve op de Indianenheuvel, omdat alles daar altijd anders is." verklaarde Dennis.

Ik overwoog zijn bewering.
"Dus als ik met volle maan op die heuvel ben heb ik alleen maar een heel lange ladder nodig om er te komen?" vroeg ik.
"Je hebt niet eens een ladder nodig," zei Dennis, "er staat een klimboom. En eigenlijk kun je niet naar de maan toe, die is dan veel te klein, als hij zo dichtbij is. Maar je kunt hem wel pakken."
Dat klonk logisch. Als de maan zijn normale grootte zou houden als hij maar twintig meter hoog stond zou hij de hele hemel bedekken.

Een week later stonden Dennis en ik rond middernacht op de Indianenheuvel. Het was zomer en vakantie, het was warm en iedereen was nog lang buiten, en de kinderen bleven ongemerkt erg lang op. Ik keek naar de maan, en hij leek nog net zo ver als altijd.
"Kom onder de boom staan en wacht nog even" maande Dennis me.
Ik leunde tegen de stam van de dode kale boom en keek omhoog. Een kwartier later stond de maan bijna recht boven ons, tussen de takken. Het leek nu inderdaad of hij voor het grijpen hing.
"Wow" zei ik.
"Zal ik hem halen?" vroeg Dennis, die wist dat ik niet kon klimmen.
Even later zat hij bovenin de boom. Hij moest vervaarlijk ver over een tak kruipen, maar uiteindelijk reikte hij, en greep.

Geloofde ik echt dat hij de maan kon pakken? Wie weet. In ieder geval stond hij na nog een paar minuten beneden met zijn buit. (Uit een boom klimmen terwijl je een middelgroot hemellichaam vasthoudt is lastig en duurt wat langer.)
"Kijk" zei hij eenvoudig. Ik keek.
De maan was kleiner dan een voetbal maar groter dan een grapefruit, net groot genoeg dat Dennis hem in beide handen moest houden. Één helft glansde helderwit, de andere helft was dofzwart. De lichte kant voelde erg warm aan, de donkere zijde onaangenaam koud. Dennis draaide hem om en om in zijn handen om de kou en de hitte te spreiden. Het was de maan, geen twijfel mogelijk. De kraters en de zeeën waren goed te herkennen, en als ik nog twijfelde hoefde ik slechts naar de nu lege nachthemel te kijken.

Nadat we hem een tijdje bewonderd hadden vroeg ik: "Hangen we hem nu terug?"
"Nee joh," antwoordde Dennis. "We houden hem."

We deden hem in de fietstas van Dennis en fietsten naar zijn huis. Achterin zijn tuin was een klein gammel tuinhuisje dat niet meer gebruikt werd. In een hoek, onder een hoop rommel, verborgen we de maan. Daarna gingen we naar huis en naar bed.

Je zou denken dat zo'n lichtje aan de hemel, waar niemand echt iets aan had, niet erg gemist zou worden. Het tegendeel was waar. Als u wat ouder bent herinnert u zich waarschijnlijk de ophef nog wel. De jongere generatie moet maar eens oude kranten opzoeken. De verdwijning van de maan verstoorde het ritme van veel diersoorten. De getijden namen snel in hevigheid af waardoor sommige havens in de problemen kwamen. Supermogendheden beschuldigden elkaar van het zoekmaken van de maan. Wetenschappers braken zich het hoofd (en sommigen het hart). Apocalyptische cultussen vierden hoogtij en de mogelijkheid dat aliens er iets mee te maken hadden werd serieus overwogen. Wie had gedacht dat een steriele stenen bol de harten van de mensen zó kon bewegen?

Intussen gingen Dennis en ik bijna iedere dag even bij onze maan kijken. Het was grappig om te zien hoe de lichte helft steeds kleiner werd, totdat na twee weken de hele maan duister en koud was. (Ja, ik weet dat altijd de helft van de maan verlicht is ook al zien we die niet helemaal doordat de maan om de aarde draait. Dit was echter de maan van boven de Indianenheuvel, waar alles altijd anders is.)
De onrust in de wereld was ons ook niet ontgaan, en tegen de tijd dat de maan weer aardig begon te wassen besloten we dat we hem moesten terugbrengen.

Ruim een week later (het kon alleen met volle maan) stonden we weer rond middernacht onder de dode klimboom op de Indianenheuvel. We hadden de maan bij ons. Er was een beetje aan geknabbeld door eekhoorns of ratten, en waarschijnlijk had er een vos overheen geplast. We hoopten dat niemand het zou merken.
Met een zucht klom Dennis omhoog en een kwartier later hing de maan weer aan de hemel te stralen. Uit de boom klonk Dennis dromerig:
"De zon is hier maar een paar meter hoger dan de maan... Als ik hier een ladder kon vastmaken kon ik die ook pakken..."
"Je zou je branden joh." zei ik. "De zon is héét!"
We keken nog een uur naar de sterren en fietsten toen naar huis.

Twee dagen later kwam de moeder van Dennis bij ons langs, in paniek.
"Hij is al uren zoek! Ik kan hem nergens vinden!"
Mijn vader probeerde haar te kalmeren.
"Dennis loopt niet in zeven sloten tegelijk" zei hij. "Je zult zien dat hij straks weer komt aanlopen alsof er niets aan de hand is."
"Ik ben bang" zei Dennis' moeder. "Hij haalde een ladder en touwen uit de schuur, en is sindsdien spoorloos. Hij kan toch niet verdampt zijn?!"

Ik schrok en moet bleek geworden zijn, want mijn vader vroeg me "Weet jij soms waar Dennis is?"
Ik vertelde over de Indianenheuvel. Mijn vader, Dennis' moeder en wat andere mensen in de buurt vertrokken om daar te zoeken.

Pas uren later kwamen ze terug, lijkbleek of asgrauw. Dennis was gevonden onder de klimboom. Naast hem lag een ladder die hij blijkbaar boven in de boom aan een tak had vastgebonden. De tak was gebroken. De val had Dennis' nek gebroken.

Ze hebben me nooit gevraagd hoe het kon dat zijn handen en gezicht derdegraads brandwonden hadden.

2 opmerkingen: