maandag 4 mei 2015

Amulet

Zij was een vissersdochter en net zeventien jaar oud toen ze de jonge schipbreukeling op het strand vond, slachtoffer van een herfststorm. Ze nam hem in huis en verzorgde hem tot hij weer gezond en sterk was, en ze hopeloos verliefd waren. Hij noemde haar Bae, want zo heette ze; zij noemde hem Amon omdat zij zijn echte, exotische naam niet kon uitspreken. Zij was licht met ogen groen als de zee en had roodblond haar; Amon was donker, met bruine ogen en had haar, zwart als de nacht. Dit was in de winter.

In de lente trouwden ze. Ze waren gelukkig, maar arm - Amon was geen goede visser.

Het was zomer toen een vreemd schip aanlegde in de haven. Een verkenningsschip was het, uit Amons thuisland, op zoek naar nieuwe landen en nieuwe buit. Amon monsterde aan. Het schip verwachtte drie maanden weg te blijven, en de gage was goed. De reis zou Bae en Amon voorlopig uit de geldzorgen helpen. Bij het afscheid gaf zij Amon een amulet dat ze gemaakt had van schelpen aaneengeregen met een streng van haar eigen blonde haar.
"Voor je behouden thuiskomst" prevelde ze, en hing hem om Amons hals. Hij beloofde: "Ik kom terug."

De zomer verstreek. De herfst ging voorbij. Het schip kwam niet weerom. Af en toe legde er wel een andere boot aan die ongeveer uit dezelfde richting kwam. In de kroeg, waar ze werkte nu Amon er niet was om te vissen, hoorde Bae dan de opvarenden uit. Hadden ze het schip van Amon gezien? Het antwoord was telkens ontkennend. Aan het begin van de winter voer er een handelsschip binnen dat van ver kwam, verder dan de meeste andere. Van de bemanning van deze boot kreeg Bae wel antwoord. Amons schip was gezien, maar ver weg en in een voortrazende storm. Die dreef het richting de verdoemde kliffen - onmogelijk dat het dat had doorstaan. Het schip moest als verloren worden beschouwd.

Bae weigerde te rouwen. Iedere ochtend liep ze bij zonsopgang naar het strand. Daar keek ze een uur over zee uit, in de richting waar zij dacht dat Amon vergaan was.

In de lente, een jaar nadat Amon was uitgevaren, spoelde er voor haar voeten een fles aan. De fles was verzegeld met een stop en met was. Ze nam hem mee naar huis, opende hem en keerde hem om boven de keukentafel. Er viel een lok haren uit, zwart. Bae staarde er een uur naar, toen borg ze de lok zorgvuldig op.

Een week later vond ze weer een fles. De inhoud - een kleine teen met donkere huid, deed haar sidderen en wenen. Maar ook deze borg ze op. In de maanden die volgden spoelden er regelmatig flessen aan. Soms dagen achter elkaar, dan weer een week niet, een enkele keer twee op één dag. Alle bevatten ze kleine stukjes van Amon. Stukjes huid, splinters bot, een vinger. Ze sorteerde ze en bewaarde ze. Niets bedierf. Een oorlel, een oorschelp, nog wat haar. Stukjes spier, een stukje lever, een bruin oog. Van die laatste was Bae dagen van slag. De dag kwam - het was inmiddels weer herfst - dat de fles een stukje van zijn hart bevatte. Toen Bae het oppakte bewoog het, schokte, en maakte toen kleine, regelmatige bewegingen. Alsof het klopte.

Van oude planken, meest drijfhout en sommige van die planken waren van vergane schepen, timmerde ze een mansgrote kist. Het leek een doodskist. In deze kist legde Bae alle stukjes lichaam neer die ze al had, op de plek waar ze ongeveer zouden moeten liggen als het hele lijf in de kist had gelegen. Eerst twijfelde ze bij elk stukje waar het moest, maar ze merkte al snel dat als ze ergens een stukje neerlegde, ze meteen voelde of het op de goede plek lag of niet. De flessen bleven komen, en Bae bleef stukjes van Amon in de kist leggen. Op een dag moest ze een net-aangespoelde teen tegen een stuk voet aanleggen dat er al langer lag. Toen ze de teen vlakbij de voet hield voelde ze hem trekken. Ze liet de teen los, en die sprong tegen de voet aan en vergroeide ermee.

Naarmate er meer flessen aanspoelden met meer stukjes van Amon, gebeurde dit vaker en vaker.

In de volgende lente lag Amon er, compleet. Het laatste stukje was gekomen en toegevoegd. Bae wist dat zijn lichaam nu volledig was, en intact. Ze boog zich over hem heen, kuste hem, blies lucht in zijn longen en zei: "Sta op."

Het lichaam van Amon kwam overeind, stapte uit de kist, en stond.
Bae leidde hem naar de keuken, zette hem eten en drank voor en zei: "Eet. Drink."
Hij at, en hij dronk.
Daarna pakte ze hem bij de hand, leidde hem naar hun bed en zei: "Bemin me."

Een uur later vroeg ze hem: "Spreek."
Hij zweeg.

Bae leidde het lichaam van Amon met betraande wangen terug naar zijn kist. Ze sprak: "Ga liggen," en hij ging liggen. Op haar volgende bevel sloot hij zijn ogen. Ze pakte planken en timmerde de kist dicht. De rest van de dag was ze bezig een graf te graven in een duin. De volgende ochtend riep ze de hulp in van buren en plaatste ze de kist in het graf.

Ze bleef iedere ochtend bij zonsopgang naar het strand lopen om over de zee uit te kijken, in de richting van waar ze dacht dat Amon was.

Het duurde meer dan twee jaar, maar op een herfstochtend zag vond Bae een klein, zwart kistje langs de vloedlijn. Ze opende hem niet maar liep rechtstreeks naar het graf in de duinen. Vele uren groef ze en maakte uiteindelijk de kist vrij van zand. De deksel liet zich makkelijk verwijderen, en daar lag het lichaam van Amon, zoals ze het jaren geleden begraven had, intact en ademend. Langzaam opende ze het kistje, en staarde even naar het amulet van schelpen en haar dat erin lag. Ze nam hem eruit, en legde hem voorzichtig rond Amons hals. Bae hield haar adem in. Tien martelende tellen - toen opende Amon zijn ogen en keek haar aan. "Ik ben teruggekomen."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten