zondag 3 maart 2019

Buurtbende - Ammos

Na de zomervakantie was er een nieuwe jongen in onze klas. Hij heette Ammos. Zijn vader werkte voor een groot internationaal bedrijf en was een jaar in Nederland gestationeerd om grondonderzoek te doen in de buurt van onze woonplaats. Ik weet niet waar het onderzoek voor was - er gingen geruchten over mogelijke mijnbouw, of gaswinning, of opslag van kernafval. Na de verdwijning van Ammos is alle onderzoek gestaakt en zijn we er nooit achter gekomen wat de bedoeling was.

Ach, ik loop op de zaken vooruit merk ik. Dat is niet erg; je weet nu hoe deze geschiedenis eindigt en kunt het overslaan als je niet van dat soort dingen houdt.

We vonden Ammos wel aardig, maar ook een beetje raar. Dat kwam voor een deel natuurlijk door zijn buitenlandse accent (hoewel hij de taal heel snel leerde) en zijn Mediterrane uiterlijk. Hij had ook een aantal tics.

"Wat doe je nou?" vroeg Edith. We liepen samen naar school; Edith, Ammos, Raghilde en ik, en Ammos had voor de derde keer een raar huppeltje gemaakt.
"Ik moet op de tegels blijven," zei Ammos terwijl hij weer zorgvuldig een voet neerzette. "Ik mag de voegen niet raken."
We hielden hem een tijdje nauwlettend in de gaten. De kleine voeten van Ammos kwamen altijd keurig midden op de stoeptegels terecht, zo ver mogelijk bij de voegen vandaan. Toen liep ik tegen de paal van een verkeersbord aan omdat ik niet keek waar ik liep en moest iedereen (behalve ik) lachen. De rare stappen van Ammos waren vergeten.

Na het opstaan de volgende ochtend deed ik per ongeluk mijn linkersok aan voor de rechter, in plaats van andersom. Ik wist toen dat het een rotdag zou worden. Daarna was het weekend. We zagen Ammos pas weer twee dagen later.

Hij was handig in zijn spelletje. Als je niet oplette zag je haast niet dat hij het deed. Alleen als hij uit zijn evenwicht werd gebracht moest hij soms een huppeltje maken om bij zijn volgende stap de voegen te vermijden. En soms, soms lukte dat niet. Het was stormachtig weer, die maandag, en een onverwachte windstoot bracht Ammos uit zijn evenwicht. Om niet te vallen zette hij zijn voet iets verder dan zijn bedoeling was, dwars over een voeg.

Ammos schrok zichtbaar. Hij werd doodsbleek en zette gauw zijn voet weer midden op een tegel.
"Voelde jij dat ook?" vroeg Edith.
"Wat?" De stem van Ammos beefde een beetje.
"Het leek wel een soort gerommel, een trillen onder de grond" zei Raghilde. "Ik voelde het ook."
"Ik heb niks gemerkt" bromde Ammos, en liep verder.
De rest van de weg zette hij zijn voeten extra voorzichtig neer. Hij prevelde voordurend iets voor zich uit. Soms pakte hij me bij mijn arm voor steun, als de wind weer aantrok. Daardoor liep hij dicht bij me en dacht ik te verstaan wat hij zei.
"Eén keertje is niet zo erg. Eén keertje maar."
Dit werd steeds herhaald, als een soort mantra.

"Waarom mag je niet op de voegen stappen?" vroeg ik hem toen we na school getweeën weer naar huis liepen. (Edith en Raghilde bleven op het schoolplein spelen.)
Ammos aarzelde. "Zul je niet lachen?" vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd.
"Zul je het niet doorvertellen?"
"Beloofd", zei ik plechtig.

We liepen langs het kermisterrein, een groot grasveld waar in de zomer de kermis werd gehouden.
"Kom," zei Ammos en trok me het veld op. "Ik praat er liever niet over op de stoep."
We gingen op het natte gras zitten.
"Onder de grond leeft een vreselijk soort wezen", begon Ammos met een klein stemmetje. "De wereld boven de grond kennen ze niet, en kan ze ook niet schelen. Maar heel lang geleden heeft mijn betovergootvader, die mijnbouwer was in de bergen in Griekenland, een keer een oog gezien door een spleet in de rots. Het moet een heel groot oog geweest zijn, van je kon er maar een klein stukje van zien. Dat was een jong ervan, dat nieuwsgierig naar onze wereld keek."
"En toen?" vroeg ik.
"Toen heeft mijn betovergrootvader een staaf dynamiet door de spleet geduwd en laten ontploffen. Dat doodde dat jong. Sindsdien zitten die wezens achter hem en zijn familie aan - ook achter mij aan dus. Het is een soort familievloek." Hij grimaste.
"Maar wat zijn het? Hoe zien ze eruit?"
"Weten we niet precies. Het zijn een soort dieren, denken we. Waarschijnlijk lijken ze op wormen, maar dan honderd meter lang en met enorme bekken vol tanden."
Hij huiverde. Ik ook.
"Maar waarom mag je dan niet op voegen stappen? Ze kunnen toch ook hier door het gras komen?"
"Onze grond is hun dak van de wereld. Daar kunnen ze niet doorheen - ze weten misschien niet eens dat het een dak is. Maar barsten, kieren - dat zijn openingen. Barsten in de rots, voegen tussen de tegels... daar doorheen kunnen ze onze wereld zien. En ze zoeken mijn familie, ze zoeken mij. Als ik een paar keer op een voeg stap weten ze waar ik ben en kunnen ze me volgen. Dan kunnen ze me opwachten. En als ik dan nog een keer op een voeg stap..."
"Wat dan?" vroeg ik gretig.
Maar Ammos zei niets. Met een stuurs gezicht krabbelde hij op en beende naar huis - waarbij hij nog steeds zorgvuldig zijn voeten plaatste.
"Hoe heten ze?" riep ik hem na.
"Bodemmonsters", was het antwoord.

De weken ging voorbij zonder verdere gebeurtenissen. Ammos ontspande meer en zong liedjes tijdens het tegelhoppen. De gedachte aan de bodemmonsters raakte op de achtergrond.

Toen ging het mis. Het was op een dinsdagochtend. Onderweg naar school werden we ingehaald door een groepje rennende zesdeklassers. Een van hen botste onhandig tegen Ammos aan die zijn evenwicht verloor. Reflexmatig zette hij drie snelle stappen om niet te vallen. Toen verstijfde hij. Alle drie die stappen hadden voegen geraakt.

Nu voelde/hoorde ik het ook. Onder de grond trilde en rommelde het, en het leek dichterbij te komen. Snel. Ammos piepte angstig en zette het op een rennen. Zelfs daarbij zette hij zijn voeten midden op de stoeptegels. We hoorden hoe het gerommel hem volgde.
"Ga weg! Laat me met rust!" jammerde Ammos onder het hollen. "Ik heb jullie niets gedaan!"
We renden achter hem aan.

Toen we de school binnenkwamen zat hij in een hoekje op de linoleumvloer uit te hijgen. Hij negeerde onze vragen en bezorgdheid en ging gewoon naar de klas toen hij eenmaal op adem was gekomen. In de les was hij gespannen en afwezig. We wisten: na de laatste schoolbel zou hij weer naar huis moeten lopen.

Tijdens het speelkwartier bleef hij binnen. We gingen naar hem toe.
"Zo'n monster kan je toch helemaal niet pakken!" probeerde Raghilde hem gerust te stellen. "Die zijn heel groot en zo'n voeg is maar heel smal!" (Ik had de twee meisjes inmiddels verteld waar Ammos bang voor was.)
"Het is een barst in de wereld", mompelde Ammos toonloos. "Die is zo smal of zo breed als ze maar willen."
We wisten verder niks te zeggen en bleven zwijgend bij hem tot de les weer begon.

Na de laatste schoolbel draalden we bij de deur tot het niet langer kon.
"Ik ga wel voorop", zei Edith. "Kom maar achter me aan."
Edith ging naar buiten en liep voorzichtig een aantal meters het schoolplein op. Ik zag dat zij nu ook vermeed om op de voegen tussen de tegels te stappen. Ze draaide zich om.
"Kom maar. Ik hoor niks, onder de grond."
Aarzelend, met een bleek gezicht, stapte Ammos naar buiten. Langzaam, stap voor stap, liep hij Edith achterna. Bij elke stap zette hij zijn voet precies midden op een tegel. Het zou lang duren, maar zo zou hij veilig thuis komen. Onder de grond was het nog steeds rustig. We haalden allemaal opgelucht adem. Het kwam goed.

De volgende tegel barstte zodra Ammos zijn voet erop zette. Een dunne scheur deelde hem in tweeen. Ammos keek naar me om met de blik van iemand die weet dat hij net op een landmijn is gestapt.
De barst veranderde niet, maar leek opeens toch twee meter breed. Breed genoeg om Ammos op te slokken, die erdoorheen viel. Toen was de barst weer haardun, zoas hij steeds was geweest.

We renden op de kapotte tegel af. Uit de barst leek een gil te komen als van iemand die diep valt. Na drie tellen brak de gil plotseling af met het geluid van iets dat tussen sterke kaken vermorzeld wordt. Daarna volgde het trillen en gerommel in de grond als van een aantal honderd meter lange lijven dat wegtrok.

Verder valt er niets te vertellen. De vader van Ammos liet zich overplaatsen en het grote internationale bedrijf verloor alle belangstelling voor ons stadje. Zelf wil ik niet wonen in een stad die groot genoeg is om een metro te hebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten