zaterdag 9 mei 2020

De Overstap

Buiten adem neemt ze plaats in de coupé. Ze heeft de aansluiting maar ternauwernood gehaald. De trein uit haar woonplaats was al met vertraging vertrokken en moest onderweg ook nog wachten voor een rood sein. ("Om een intercity voor te laten", aldus een omroepbericht.) Ze heeft toen haar dochter ge-sms't dat ze waarschijnlijk een uur later is. Haar dochter zal haar van het station halen, en ze vindt het vervelend als ze daar nodeloos een uur moet wachten. Vooral als ze haar twee zoontjes meeneemt naar het station.

Tegen de verwachting in was haar trein met slechts weinig vertraging op het overstapstation binnengereden. Ze zou de aansluiting nog halen als ze flink opschoot en een beetje geluk had. Toen ze uitstapte bleek het perron echter stampvol mensen te staan. Toen pas herinnerde ze zich iets gelezen te hebben over een evenement in de stad. Paniekerig wurmde ze zich door de mensenmassa, maar in haar hart wist ze dat het een verloren zaak was. Ze vloekte zachtjes; het idee een uur te moeten zoekbrengen op het station stond haar helemaal niet aan.

Toen ze haar perron bereikte bleek de trein er wonder boven wonder nog te staan. Hijgend dribbelde ze naar de eerste treindeur die open stond. Ondertussen probeerde ze het bord boven het perron te lezen om te zien of het wel haar trein was, maar haar ogen traanden en de tekst leek uit vreemde kriebeltekens te bestaan. Maakte niet uit; ze voelde dat dit de goede was.

Het fluitje klinkt. De deuren sluit zich en de trein zet zich in beweging. Terwijl ze weer op adem komt controleert ze of haar OV-kaart nog steeds in het zijvakje van haar handtas zit, waar ze hem snel kan pakken. Daar is hij inderdaad. Ze leunt achterover. De pijn op haar borst, waar ze al een uur last van had, is nu weg, realiseert ze zich opgelucht. Die heeft ze de laatste tijd vaker; ze moest maar eens een afspraak met haar huisarts maken.

Ze kijkt om zich heen en ziet dat ze de enige is in dit treinstel. Lekker rustig. Ze sluit haar ogen en dommelt weg op het ritme van de trein.

Als ze later haar ogen opent weet ze niet hoe lang ze geslapen heeft. Ze kijkt naar buiten; misschien kan ze zien waar ze ongeveer is. Dat lijkt ergens op het platteland te zijn, er is geen bebouwing in zicht. Hoewel de hemel helder is, bedekt een dikke mist de grond en ontrekt alle herkenningspunten aan het zicht. Zo hier en daar steekt een boomkruin boven de nevel uit. Ze haalt haar schouders op. Het is onwaarschijnlijk dat ze haar eindstation gemist heeft. Bij de volgende stop hoort ze wel waar ze is. Ze popelt om haar dochter en kleinkinderen weer te zien; dat is alweer veel te lang geleden.

O ja, ze moet haar dochter nog doorgeven dat ze toch op de afgesproken tijd aankomt. Ze vist haar telefoon uit haar handtas en tikt een berichtje. Dan leest ze bovenin het scherm "Geen bereik". Straks nog maar eens proberen dan.

Ze amuseert zich met naar het veranderende landschap kijken. De mist is verdwenen. Ze rijden nu tussen velden met wisselende vegetatie: een stuk met rode struiken, dan kilometers lang wuivende pluimen van wel twee meter hoog, dan weer vreemde bomen die ze niet herkent. Naarmate ze verder rijden worden de bomen kleiner en kleiner, tot het terrein overgaat in een soort moeras waar nog maar her en der eilandjes van begroeiing uit opsteken. Vreemd; ze kan zich niet herinneren hierlangs te zijn gekomen, de vorige keren dat ze haar dochter bezocht.

Sissend gaat de schuifdeur open en de conducteur loopt binnen. Als hij bij haar coupé komt vraagt hij niet om haar vervoersbewijs, maar gaat met een vriendelijk knikje tegenover haar zitten.

Ze realiseert zich dat ze allang weer een station hadden moeten bereiken. Het moeras buiten gaat over in een stenige vlakte waarop hier en daar grote keien liggen, gevolgd door een zandwoestijn met sporadische cactussen. Tweemaal denkt ze dat ze een wezen zich uit de voeten ziet maken voor de langsdenderende trein. Naar haar gevoel zijn ze al uren aan het rijden. Aan de horizon verschijnt een bergketen, sommige van de toppen roken. In de lucht erboven vliegen enorme wezens waarvan de vleugels een helder licht lijken te weerkaatsen dat van onder de horizon komt. Ze zucht.

De conducteur tegenover haar schraapt zijn keel en vraagt zacht: "U weet waar we heen gaan?"
Er loopt een traan over haar wang maar ze lijkt het niet te merken. Ze glimlacht, en zegt: "Naar huis."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten