vrijdag 18 november 2016

Buurtbende - Mari

Hij heette Mari, maar wij noemden hem de Mestkever. Kinderen uit de derde klas zijn meestal niet erg subtiel in hun pesterijen. Zijn bijnaam had hij een beetje te danken aan zijn uiterlijk - zwartharig, nogal rond, en altijd vettig glimmend - maar vooral aan zijn hobby.
Mari was dol op insecten.

In het speelkwartier zat hij vaak gehurkt in een hoek van het speelplein, en porde met een stokje in een mierennest, of volgde de gangen van een kever. Als we zin hadden om hem te pesten trapten we zo’n beest dan voor zijn ogen plat.

Of:

“Hou hem vast jongens!” riep Remco. Met drie jongens hielden we Mari in bedwang, die zich panisch probeerde los te rukken. Het zou nog tien minuten duren voor de bel voor het einde van het speelkwartier zou gaan. Remco was over het lage hek om het schoolplein geklommen en had zitten wroeten tussen de struiken die eromheen stonden. Nu kwam hij terug met twee handenvol zand, krioelend van de mieren.
“Mierennest gevonden,” grijnsde hij. “Hou zijn kraag open.”
Ik trok zo hard aan zijn kraag in zijn nek dat Mari een gewurgd “uk”-geluid maakte. Remco goot beide handen zand leeg tussen Mari’s kleren. Toen lieten we hem los om te kijken hoe hij wriemelend, springend en dansend probeerde van het zand en de beestjes af te komen.
Oh, en grienend natuurlijk.

Was ik dat? Was ik daar bij? Ik was daar bij. Ook dat moet ik onder ogen zien.

Of de keer dat hij een spreekbeurt hield, over rupsen en vlinders. De enige keer dat hij iets leuk leek te vinden aan school, in de jaren dat ik hem daar meemaakte. En dat we dat verpestten. Hoe hij vertelde hoe een rups zich in een paar weken of maanden helemaal volvreet. De klas joelde iets over zijn eigen gezetheid. Hoe sommige rupsensoorten irriterende haartjes hebben om zich roofdieren van het lijf te houden.
“Kan nooit zo irritant zijn als jij!”
Dat een rups een cocon om zich heen spint en daarin verpopt, en als tussenstadium niet veel meer is dan een slijmerige, vloeibare massa.
Daar had hij ons even stil, heerlijk gruwend bij de gedachte.
En hoe als de cocon open gaat daar een vlinder uitkomt, veel mooier dan de rups.
“Misschien iets voor jou, Mestkever? Oh nee, jij zou nog steeds lelijk zijn!”

Mari af, in tranen.

Dat was op een vrijdag. Na het weekend verscheen hij niet op school, en op dinsdag hoorden we dat hij al drie dagen vermist was.
Mari’s ouders hadden een huis waar een oude, ongebruikte garage bij hoorde. Die garage had een bovenverdieping, een soort rommelzolder met oude troep en gereedschap. Daar werd hij woensdag gevonden - althans dat denken we. Men beschikte toentertijd nog niet over DNA-analyse.
Van oude lappen, een paar rollen touw, lijm en duct-tape had Mari een soort cocon gemaakt, was erin gekropen en had hem afgesloten.
Daarin is hij blijkbaar gestikt.
Of niet. Misschien waren we gewoon te vroeg.
Want toen de cocon werd opengesneden bleek er geen dood jongetje in te zitten, maar was het gevuld met een slijmerige, vloeibare massa.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten