maandag 27 april 2020

Buurtbende - Ferdy

Het circus was naar de stad gekomen.

Of nee, niet het circus, maar een circus. Dit was een ander circus dan ons stadje in de vorige jaren had aangedaan. Het was veel groter en had posters die er veel spannender uitzagen.
Na schooltijd gingen we kijken naar de opbouw. Het opzetten van de enorme tent was indrukwekkend. De bedrijvigheid, het geschreeuw, en de vele vreemde mensen maakten ons een beetje bang. Een beetje maar, en natuurlijk spraken we af de volgende middag weer te gaan kijken.

's Avonds hoorden we onze ouders praten over het circus, met ernstige en afkeurende gezichten. Wie van ons ernaar durfde te vragen kreeg een antwoord met woorden als "niet netjes" erin. Als we dan vroegen of we toch alsjeblieft wel gingen kijken werden we gerustgesteld; er was niets mis met de middagvoorstelling.

De volgende dag stonden we weer op het circusterrein. Het was er nu rustiger, de meeste voorbereidingen waren gedaan en die avond zou de eerste voorstelling zijn. We bekeken de posters en de aankondigingsborden. Er was een voorstelling om twee uur 's middags (maar die zou morgen pas zijn) en een voorstelling om negen uur 's avonds. Er waren ook twee soorten posters: een vol met clowns en wilde dieren, en op de andere stonden veel meer benen met dames eraan.
"Bij de avondvoorstelling hebben ze bijna blote vrouwen bij sommige acts", had Ferdy van zijn oudere broer gehoord. Wij dachten daar even over na. "Wat is daar nou leuk aan?" vatte Edith onze gedachten samen.

In die tijd werkten circussen nog met wilde dieren. Daar gingen we natuurlijk naar kijken. Een aantal kooiwagens stond bij elkaar, en daarnaast een tent met olifanten. Die waren vastgebonden aan één poot en stonden voortdurend te wiebelen. Daarna gingen we naar de kooi met de leeuwen (die lagen te suffen) en tenslotte naar de kooi met de apen.
Ik denk nu dat het resusapen waren. Ik weet niet of er geen waarschuwingsbordjes bij de kooi hingen of dat ik gewoon niet oplette. In elk geval kwam ik te dicht bij de kooi. Een van de apen schoot naar voren, stak zijn arm door de tralies, en greep me bij mijn haar vast en trok me naar zich toe. Ik klapte met mijn gezicht tegen de tralies.
Sterk dat zo'n aapje is! Hij krijsen, ik krijsen. Het deed flink pijn, maar het krijsen was toch vooral van de schrik. Na een paar tellen wist ik me los te rukken (of waarschijnlijker was de lol eraf voor de aap) en wankelde ik achteruit. Een paar meter verderop stond een van de circusmensen hard te lachen. Ook Edith en Ferdy kregen een lachbui, toen ze eenmaal zagen dat ik ongehavend was.

Nadat ik van de schrik bekomen was liepen we nog een rondje over het terrein. In de verste hoek stond een grote tent, donker, bijna zwart. Hij was misschien wel half zo groot als de tent waarin de voorstellingen werden gegeven. We vroegen ons af waar die tent voor was en liepen er een rondje omheen. De enige ingang bleek dicht te zitten zodat we niet konden zien wat zich in de tent bevond. Wel meenden we er geluiden te horen; vreemde, onbestemde geluiden. Gekrabbel, gescharrel, en iets wat een stem of een roep van een dier kon zijn.
We haalden onze schouders op, gingen naar huis, maar vergaten de zwarte tent niet.

De volgende dag was de voorstelling zoals we verwachtten. Er waren twee clowns en er waren wilde beesten (de leeuwen nu minder suffend, de olifanten wiebelden nog steeds). Bij het nummer met de apen dacht ik dat een ervan zijn middelvinger naar me opstak, maar dat weet ik niet zeker. Er was acrobatiek met grote ballen en hoepels, en een trapezenummer in de nok. De clowns waren eng, trouwens. Het zal vast mijn verbeelding geweest zijn, maar het leek alsof ze helemaal niet geschminkt waren en dat hun grote neus en felle kleuren hun eigen neus en kleuren waren. Ook de goochelaar, die eveneens de circusdirecteur was, had wat griezeligs.

Na de voorstelling gingen onze ouders naar huis terwijl wij nog wat op het circusterrein bleven rondhangen. We keken hoe de leeuwen teruggeleid werden naar hun kooiwagen en hoe de olifanten weer werden vastgebonden. We zagen — van veilige afstand — hoe de apen opgewonden door hun hok stuiterden. De trapezeartiesten zaten met de andere acrobaten een biertje te drinken op de trappen van hun woonwagen. Hoewel we zochten zagen we de clowns nergens; blijkbaar waren hun kleuren en neus toch nep, en herkenden we ze niet nu ze afgeschminkt waren.

De circusdirecteur annex goochelaar liepen we tegen het lijf toen we weer bij de gesloten zwarte tent aan het neuzen waren. Hij joeg ons daar weg. We liepen om de tent heen, op weg naar huis. Aan de achterkant van de tent stond een aantal kartonnen borden tegen een paal geleund, met de bedrukte kant niet zichtbaar. Ferdy pakte de voorste en draaide hem om. Ook dit bord maakte reclame voor een voorstelling, maar niet voor de normale middag- of avondvoorstelling. "Esthetiek van de Nacht" luidde de titel in vette letter, en eronder iets kleiner: "de verborgen gehouden schoonheid". Eronder een niets-onthullende afbeelding van vage schaduwen in de mist. De poster sloot af met "Voor connaisseurs van het ongewone" en de tijd van de voorstelling: 12 uur 's nachts.
We speculeerden een tijdje wat er dan te zien zou zijn tot Ferdy opperde dat de eerder genoemde vrouwen dan misschien wel helemaal bloot waren en Edith hem een schop gaf. Toen was het tijd om naar huis te gaan voor het eten.

De volgende dag werd het circus afgebroken. Uiteraard gingen we daar ook kijken. De grote tent werd van zijn zeil ontdaan en voorzichtig neergehaald. Mensen haalden hun was af en brachten die hun woonwagen in. De hekken die leidden vanaf de kassawagen naar de ingang van de grote tent, werden weggehaald en op een wagen geladen. Het was een drukte van belang, en midden in die drukte was de circusdirecteur aanwijzingen aan het geven en naar mensen aan het schreeuwen. Wij keken elkaar aan en slenterden langzaam in de richting van de zwarte tent die nog steeds overeind stond.
De ingang was nog steeds dicht. We liepen er half omheen zodat we niet meer gezien konden worden door de circusmensen. Edith zocht en vond een plek waar we onder het tentzeil door konden kruipen. Giechelend van de spanning deden we dat.

Binnen in de tent stonk het, een beetje zoals de kooi van mijn cavia als ik die te lang niet had schoongemaakt. Er klonken dezelfde krabbelende en scharrelende geluiden die we eerder hoorden, als van beesten die gaan verliggen of graven in hun stro. We zagen in eerste instantie niks. Het zwarte tentdoek hield het licht van felle zon goed buiten.
Toen onze ogen meer aan het duister gewend waren zagen we de silhouetten van vijf wagens staan. Voorzichtig liepen we er naar een toe.

Het was een kooiwagen, net zo een als waarin buiten de leeuwen en de apen zaten. Hierin lag een mansgroot wezen. Ik denk dat het sliep. In het schemerdonker was het moeilijk om uit te maken wat voor beest het was, of wat zijn voor- of achterkant was. Het zat raar in elkaar. Tot het zich met een zucht half omrolde en we in een slapend mannengezicht keken dat op de buik van het wezen zat. Het had geen hoofd! We schrokken ons wezenloos en deinsden achteruit. Ik verbaas me nog dat we niet alles bij elkaar gegild hebben; vermoedelijk was de gewoonte om stil te blijven bij een slapend iemand te sterk.

Het duurde een paar minuten voor onze harten weer in een normaal ritme klopten. We liepen naar de volgende wagen, behoedzamer nu.

Hierin hurkte een man, vuil en gekleed in lompen. Wij keken naar hem en hij keek terug, tot het hem blijkbaar verveelde en hij zich van ons af wendde. Vanaf zijn achterhoofd keek een ander gezicht ons aan; dat van een vrouw. Ze fronste, ontblootte haar tanden en siste venijnig iets naar ons wat we niet verstonden.

Naast de volgende wagen stond een kapstok waaraan twee lange donkere doeken hingen. Edith pakte er een en liet hem ons zien. Het bleek een cape te zijn, zwart maar aan de binnenzijde (vermoedelijk, wegens het slechte licht) rood. Het had een hoge opstaande kraag.
"Die is niet van jou. Hang terug." klonk het uit de wagen. Edith gehoorzaamde. In deze kooi zaten twee mannen op de grond te dobbelen. Ze waren beter gekleed dan de andere kooibewoners, hoewel ook hun kleren vaal en sleets waren.
"Je kunt beter maken dat je wegkomt, kinderen", zei een van de twee; ik zag lange blikkerende tanden die te groot leken voor zijn mond. Ik trok Ferdy, die dicht bij de tralies stond, iets achteruit, denkend aan de aap. We bleven nog even kijken maar ze negeerden ons verder en we dropen af.

Ik voelde me steeds minder op mijn gemak en wilde weggaan, maar Edith en Ferdy wilden beslist de andere twee kooiwagens ook zien. Ik sjokte achter ze aan.

Ook in deze kooi hurkten twee mannen op de grond, in hun ondergoed. Ze zagen er vreemd uit, maar door het slechte licht duurde het even voor we zagen waardoor. Ze hadden enorm grote voeten en een enorm grote rode neus. Hun huid was bontgekleurd, in allerlei felle kleuren; op hun gezicht vormden die kleuren een tekening die sprekend leek op die van —
"De clowns!" gilde Ferdy en de clowns gilden terug.
"Ik denk dat we beter kunnen gaan, jongens", mompelde Edith.

Op dat moment werd de ingang van de tent geopend. Tegen het licht in de opening zagen we het silhouet van de circusdirecteur.
"Rennen!" gilde ik, en we renden naar de plek waar we binnengekomen waren. Achter ons hoorden we gemorrel en het geluid van een kooi die geopend werd. Dit moet de vijfde kooi geweest zijn, die we nog niet gezien hadden.
"Pak ze!" hoorden we achter ons roepen, gevolgd door het snelle gekrabbel van poten op de grond.
We keken niet om. We hadden de plek bereikt waar we de tent waren binnengedrongen en wurmden ons onder het tentdoek door. Na de duisternis in de tent verblindde de felle zon ons. We renden! Achter ons klonk gejank en gegrom.

Ik ben nooit snel geweest en raakte al gauw bij Edith en Ferdy achterop. De geluiden achter ons kwamen snel dichterbij. Toen struikelde Ferdy en klapte hard op de grond.
Ik kon hem niet meer ontwijken maar moest over hem heen springen. Een tiental meter verderop hielden Edith en ik aarzelend halt, onzeker of we terug moesten gaan om Ferdy te helpen. Het was al te laat. Drie gedaanten, iets kleiner dan een mens, wierpen zich op hem. Nog steeds verblind door de felle zon konden we ze niet goed onderscheiden, maar ze leken lange snuiten te hebben, en lange behaarde poten. Of waren het armen en benen? Ze sleepten Ferdy terug richting de tent, terwijl hij gilde en huilde en spartelde.
"Kom mee, gek" siste Edith, en we renden weer weg, zo snel als we konden.

We renden lang, we renden ver. Uiteindelijk verstopten we ons in struikgewas aan de rand van een grote vijver. We wachtten daar een uur, terwijl we op adem kwamen en de schrik uit ons lijf lieten lopen. Toen we na dat uur nog niets hadden gemerkt van een achtervolging kwamen we weer tevoorschijn. Voorzichtig om ons heen kijkend gingen we weer naar huis.
Daar vertelden we niets, natuurlijk. Niemand zou ons geloven, of we zouden straf krijgen voor het binnendringen van de tent.

Ik weet niet wat er van Ferdy geworden is. Hij kwam niet meer op school.

Drie maanden later was ik met mijn ouders op bezoek bij een oom en tante in een andere provincie. Mijn neefje vertelde over het circus dat er pas was geweest. Hij was vooral te spreken over de clowns; twee grote die steeds een kleinere derde te grazen namen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten