vrijdag 1 maart 2013

Mijn broer liegt niet

"Over drie dagen worden de reuzen wakker."

Ik vertel een andere keer hoe ik hier terecht kwam. Voor dit verhaal is het genoeg om te weten dat ik in Afrika was (het land kan ik beter niet noemen) en dat ik logeerde bij de familie van Moeder Fujo, in de vallei van de Huru. U komt net op tijd het verhaal binnen voor het ontbijt.

"Over drie dagen worden de reuzen wakker," herhaalde Darweshi, maar onnadrukkelijk, slaperig, niet alsof het hem stoorde dat we niet reageerden. Darweshi was de jongste en ging nog niet naar school. Hij sprak ook geen Engels, een van zijn zusters vertaalde het voor me.

"Is goed, kind," suste Fujo afwezig. Zij zag er moe uit, alsof ze niet geslapen had.

Het was al heet, natuurlijk. Na het ontbijt hing ik nog wat rond bij het huis tot ik merkte dat ik Fujo in de weg liep. Ik herinnerde me dat ik nog naar een dorp een aantal kilometer verderop in de vallei zou gaan. Ik pakte de auto en reed de stoffige weg op.

In die tijd verzamelde ik verhalen. Volksvertellingen, vooral. Hoewel ik daarvoor niet hier was, nam ik de gelegenheid waar om te proberen wat vertellingen uit die streek te verzamelen. Daarvoor deed ik wat dorpen aan en probeerde, meestal in de dorpskroeg, om mensen te vinden die mij wat wilde vertellen. Bij voorkeur oude mensen - die vertelden nog de eigen verhalen en niet die ze uit de media vernamen.

Onderweg realiseerde ik me dat ik nog geen verhalen over reuzen had. Ik had wel verhalen over kabouters, zowel de goedaardige butu-butu-kabouters die onder de bomen langs de rivier woonden, als ook de hrwani's, geniepige ondergrondse wezentjes. Ik had verhalen over boomgeesten en watergeesten en geesten van de doden. Men had mij verteld over de salamanders die 's nachts konden spreken en waar je niet naar moest luisteren wilde je bij je verstand blijven. Ik had gehoord over de Jakhals, die hier ongeveer de rol speelde van Reinaart de Vos of Anansi de Spin. Reuzen waren nog niet genoemd. Ik besloot ernaar te vragen.

"Reuzen bestaan niet, man," zei de oude Omari aan de kroegtafel. Hij had me al een aantal verhalen verteld, waarvan er twee echt nieuw voor me waren. Bij een volgende kop sterke thee had ik het onderwerp op reuzen gebracht.
"Maar, Omari, ze hoeven toch niet te bestaan om er verhalen over te hebben?" vroeg ik - in gedachten bij zijn onwaarschijnlijke vertelling over de maankameel.
"Nee," zei Omari, "maar ze vinden het niet leuk als er over ze gepraat wordt."

Ik was de volgende ochtend laat aan het ontbijt. Ik had onrustig geslapen en vreemd gedroomd - hoewel ik niet meer wist wat. Ook Fujo zag er weer moe uit. Omdat het een vrije dag was zaten er veel meer van haar kinderen aan tafel.

"Over twee dagen worden de reuzen wakker," zei Darweshi afwezig.

Fujo reageerde niet, maar ik zag Jabari - de oudste zoon van eind twintig - geschrokken opkijken.

"Wat zei je, Dar?" vroeg hij. "Wie worden wakker?"
"De reuzen. Zei ik toch," antwoordde de jongen.

Ik zag Jabari die dag niet meer. Hij was meteen na het ontbijt vertrokken, gehaast. Ik bleef zelf ook niet bij de familie die dag. Ik liep naar de rivier de Huru - ongeveer twee kilometer van Fujo's huis - om daar te zwemmen. Het was een trage rivier waar je veilig kon zwemmen als je wist waar de krokodillen ongeveer zaten. De stroom kronkelde sterk en had diepe inhammen - diep het land in, maar met ondiep water. Ik bracht de dag daar door, aan en in het water, en onder de bomen erlangs.

Aan het eind van de middag pakte ik mijn spullen bij elkaar om terug te lopen. Er hing spanning in de lucht, als van aanstaand onweer. Terugkijkend vanaf de helling op de rivier zag ik hoe rommelig hij zich door de vallei slingerde, alsof een paar enorme voeten de oevers vertrapt hadden en de loop verstoord.

"Morgen worden de reuzen wakker," waren de eerste woorden van Darweshi de volgende ochtend. Hij klonk nu een beetje angstig, niet afwezig. Fujo troostte haar zoontje en ik liep naar buiten omdat ik me even teveel voelde. Daar realiseerde ik me dat ik hem verstaan had zonder iemand die voor me vertaalde.

Ik trof Jabari, die ongerust leek en druk bezig was mensen te bellen. Ik maakte blijkbaar een nieuwsgierige indruk, want toen hij klaar was met bellen sprak hij me aan alsof hij antwoord gaf op een vraag.

"Ik ben bang," zei hij. "Ik weet niet waar de reuzen slapen. Misschien wel hier in de buurt. Ik vraag rond, maar niemand weet het."

Ik was even uit het veld geslagen. Jabari - die in de grote stad gestudeerd had, die een mobiele telefoon had, die nog ergens een oude computer had die het nog deed als er stroom was - Jabari geloofde in reuzen? En dat ze weer wakker zouden worden? Alleen maar omdat zijn kleine broertje dat, nog half dromend, zei?

"Natuurlijk," zei Jabari. "Waarom zou hij dat zeggen als het niet zo was?"

Die middag probeerde ik in weer een ander dorp wat verhalen te vinden, maar slaagde daar niet in. De dorpelingen waren niet spraakzaam en maakten een gespannen indruk - hoewel ze dat ontkenden als ik hen ernaar vroeg. Zelf was ik er ook niet helemaal met mijn hoofd bij. Ik had weer slecht geslapen en dreigende dromen gehad - waarin ik hoog in de lucht hing en neerkeek op de wereld, maar niet wist wat me daar zo hoog vasthield.

De avondmaaltijd in Fujo's huis was meestal een gezellige, gemoedelijke bedoening, waar veel gelachen en gepraat werd. Die avond niet. Men was stiller dan anders, alsof ieder met zijn gedachten elders was, en de kleinere kinderen ruzieden. Ik ging vroeg naar bed, maar kon moeilijk de slaap vatten. Ik had het gespannen en onrustige gevoel dat je kunt hebben als je de volgende dag een belangrijke taak of test wacht.

De volgende ochtend was ik vroeg aan het onbijt. Fujo was elders bezig, Darweshi lag nog in bed. Om dat laatste was ik wel blij - ik begon zijn gepraat over wakker wordende reuzen zowel wat vervelend als wat deprimerend te vinden. Jabari was er wel, en hij vroeg me of ik die dag met hem de heuvels wilde intrekken. Omdat ik geen zin had in weer een dag zwemmen of verhalen zoeken stemde ik in.

Jabari liep flink door, en de weg was steiler dan ik verwacht had. Het was maar goed dat we vroeg vertrokken waren, voor de ergste hitte toesloeg. Al snel konden we neerkijken op het dorp waar de familie woonde. Het gevoel dat er onweer naderde was veel sterker nog dan twee dagen eerder. Ik hoopte dat het snel zou losbarsten en de spanning die in de lucht hing zou breken.

Aan het einde van de ochtend bereikten we een plateau dat blijbaar Jabari's bestemming was. Van hieruit kon je het grootste deel van de vallei overzien, met de vreemd-vertrapte rivier die daar doorheen liep. Ik vroeg me af of we hier wel helemaal veilig zaten, gezien het onweer dat er nu blijkbaar echt aankwam. In de verte leek ik donkere wolken te zien, en ik hoorde zeker gerommel.

"Ik had mijn familie graag naar een veilige plek gebracht," zei Jabari. "Maar ik weet niet wat een veilige plek is. Ik weet niet waar de reuzen slapen. Maar van hieruit hebben we een goede kans dat we ze zien als ze wakker worden en opstaan."

Het gerommel kwam nu echt dichterbij. Het gevoel van dreiging nam toe. Ik keek om me heen naar een geschikte schuilplek, maar zag alleen kale grond, kale steen, en onregelmatige verhogingen. Vreemd hoe het weer op je zenuwen kan werken. Ik was het gezeur opeens helemaal beu.

"Ach kom op, Jabari, jij gelooft daar toch niet in?"
"Mijn broer liegt niet," zei Jabari effen. "De anderen geloven het niet, denken dat het bijgeloof is. Ik weet wat bijgeloof is. Dit niet."
"Waar zijn die reuzen dan?" vroeg ik. Het gerommel was inmiddels te voelen via onze voeten.
Jabari keek plotseling echt angstig. "Nou...", zei hij, terwijl de grond onder ons langzaam omhoog kwam.

4 opmerkingen: