zondag 28 april 2013

Buurtbende - Lucas

Het dorp waar ik opgroeide was grotendeels katholiek. Een minderheid was van een protestantse denominatie. Een aantal gezinnen waren van een of andere zwaar gereformeerde sekte. Hel en verdoemenis, niets mogen, en bidden dat je gered werd. Zoiets.

Lucas kwam uit zo'n gezin. Hij was een klasgenootje. Aardige jongen, daar niet van, maar kreeg moeilijk aansluiting. Aan veel dingen mocht hij niet meedoen, wilde hij niet meedoen, en soms waren we zijn zorgelijk gedoe wel beu.

Toch hing hij na schooltijd nog wel eens met ons rond. Met mij, Peter, de tweeling en Charlotte. (We dachten dat het wel niet meer lang zou duren voordat hij niet meer met meisjes zou willen omgaan. We zijn er nooit achter gekomen of dat klopte.)

Het einde van de zesde klas. Lucas was al een aantal weken erg stil, erg bleek. Het was een bijzonder hete voorjaarsmiddag dat hij opeens zei: "Ik moet maar aan die hitte wennen. In de hel is het nog heter..."

Zijn oprispingen over het geloof negeerden we meestal. Dan was het sneller afgelopen. Dit keer klonk hij zo wanhopig gelaten dat Charlotte toch iets zei (ik weet niet meer wat) wat hem aanmoedigde verder te gaan.

Het hoge woord kwam eruit. Lucas had gezondigd. Heel erg. Een doodzonde. Hij was niet meer te redden. Hij zou branden.

Tot onze teleurstelling wilde hij niet vertellen wat zijn zonde was.

We probeerden zijn angst - nee, het was geen angst. Daar was hij voorbij. Het was koudmakende zekerheid - we probeerden zijn angst weg te lachen. Dat lukte niet goed. Zijn absolute overtuiging dat hij naar de hel zou gaan beklemde ons.

Voor we uit elkaar gingen om voor het avondeten thuis te zijn, zei hij nog tegen me:

"Mijn slechtheid - het voelt als een worm die me van binnenuit opvreet."

Dit was in de tijd dat men nog wist dat beesten vraten ipv aten.

Lucas zocht ons in de opvolgende weken vaker op dan hij daarvoor deed. Zocht hij troost? (Charlotte deed nu erg aardig tegen wat zij 'het arme jong' noemde.) Zocht hij afleiding? Of wilde hij in dit ondermaanse nog even plezier hebben, nu er niets meer te verliezen was? Ik weet het niet.

Hij deed wel met veel meer dingen mee - ook dingen waarvan hij vroeger gegruwd zou hebben.

Fikkie stoken. Peren en kersen stelen van de bomen die zo hier en daar in een tuin stonden. Een leegstaand, vervallen huis verder slopen. Damesondergoed van waslijnen stelen, en weer ophangen aan andere waslijnen - bij voorkeur bij alleenstaande heren. En andersom.

Hij genoot hiervan - maar ik kan niet zeggen dat hij opbloeide. Hij verdorde. Zijn bleke tint werd gelig, als erg oud papier. Hij vermagerde, zijn kleren slobberden om hem heen. En hij begon smerig te ruiken. We wisten dat hij vaak genoeg in bad ging, daar stond zijn moeder op. Ik merkte dat hij vooral uit zijn mond stonk, en niet geremd door consideratie zei ik hem dat.

"Dat is de stinkende adem van het beest." zei hij vlak.

Lucas had wel eens herhaald hoe hij voelde dat zijn slechtheid aan hem vrat. Hij noemde dat nu vaak zijn 'beest.' Het beest binnenin. Soms beschreef hij hem - ik weet niet meer precies wat hij erover zei, maar ik hield er het beeld van over van een slang.

Apropos zijn moeder: meer mensen hadden gezien dat het slecht ging met Lucas en daarover met zijn ouders gesproken. Dat hielp niet. Ze wilden het niet zien, of ze wilden het in de handen van God laten - ik weet het niet.

De laatste woensdagmiddag voor de zomervakantie... Veel verhalen lopen af op de laatste woensdagmiddag voor de zomervakantie. Wel eens gemerkt? Zal wel een wetmatigheid achter zitten.

Afijn, de laatste woensdagmiddag voor de zomervakantie was erg heet. Ik, Charlotte en de tweeling wilde eigenlijk gaan zwemmen, maar Lucas was er ook en Lucas wilde niet. Of kon niet.

Lucas zag er vreselijk uit. Eerder een mummie dan een schooljongen. En hij was nergens toe te bewegen. Hij sprak nauwelijks. Hij staarde voor zich uit met holle ogen, naar iets dat alleen hij kon zien. En dat afschuwelijk moet zijn geweest.

We beseften het toen niet, maar we hielden een wake bij Lucas. We praatten weinig en gedempt. We spraken bijna niet tegen Lucas. Voor we naar huis gingen zei hij nog één ding. Zachtjes, misschien was ik wel de enige die het hoorde.

"Ik ben bijna op."

De volgende dag was Lucas dood.

Twee dagen later gingen wij (Charlotte, de tweeling en ik) afscheid nemen. Lucas lag opgebaard in een zaaltje bij hun kerkgebouw. We stonden naast de baar ons af te vragen of we moesten huilen, toen een van de tweeling gilde en naar de buik van Lucas wees.

De doek die over Lucas lag bewoog, een beetje. Alsof eronder iets rondkroop.

Charlotte - nooit bang en ook niet bekend met het woord 'decorum' - trok de doek weg.

Lucas' lijk was opengebarsten. In zijn buikholte, en er nu uitkruipend, krioelde het van de vette lange, paarse wormen. Verder was hij leeg. Geen bloed, geen ingewanden, alleen wormen. En een ontzettend smerige stank.

We weten nog steeds niet welke zonde hij dacht te hebben begaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten