donderdag 16 mei 2013

Buurtbende - Marc

Geen bloed, dit keer. Geen vers bloed, althans.

We speelden altijd graag bij Marc. Marcs ouders waren rijk, en hadden een heel groot, heel oud huis. Een van de oudste panden in het dorp, ik geloof achttiende-eeuws. Het huis had veel kamers, waarvan het grootste deel niet gebruikt werd behalve als opslagruimte.

Het was machtig mooi om daar rond te struinen, en in de halfdonkere ruimten te spelen dat je ontdekkingsreiziger was in donker Afrika, of grotonderzoeker. De ouders van Marc waren makkelijke mensen en lieten ons begaan, hoewel we wel een preek kregen die keer dat we in de donkerste kamer een kampvuur hadden aangelegd. We vonden dat toen best onredelijk, tenslotte had de brandweer het vuur in een mum van tijd onder controle en hoefde Priscilla niet eens in het ziekenhuis te blijven.

Ze hadden ook een grote tuin met zwembad. Dat hebben ze dichtgegooid nadat... Nee, dat is een ander verhaal.

Onze favoriete plek was echter de zolder. Stel je voor: een zolder over de hele oppervlakte van een groot huis. De opbergkamers van het huis bevatten al een hoop oude en vreemde spullen, maar op deze zolder waren écht spannende dingen.

Zo had je bijvoorbeeld de opgezette dieren. Een witte tijger. Een hertekop. Een aantal roofvogels. Een tapir en een kameel. Het pronkstuk was de kop van een geschoten triceratops aan een van de muren. We speelden ook vaak met de opgezette kabouterfamilie.

De zolder had geen ramen, op twee stoffige lichtkoepeltjes na. Het meeste licht kwam uit walmende olielampen. Of soms deden de lampen het niet maar was het toch licht.

Er waren grote, duistere kasten, sommige met lugubere versieringen. Sommige daarvan konden open, maar we dorsten nooit erin te kijken. Er waren grote kisten met zware deksels, waarin oude kleren en oude schatten. Goud, specerijen (wij waren kinderen van de wereld, wij wisten wat "specerijen" betekende), goud of iets wat daarop leek, een kist met flessen met vloeistoffen waarin vreemde creaturen ronddreven. Sommige daarvan bewogen ook als je de fles stilhield.

En als je stil was, hoorde je soms de ratten tussen de spullen scharrelen.

Kortom, zo'n zolder zoals iedereen die wel uit zijn jeugd kent. Hoewel ik denk dat niet veel zolders-uit-je-jeugd het wrak van een vliegende schotel in een hoek hadden staan.

Zei ik al dat we er veel speelden? Dat deden we. We speelden Pim-Pam-Pet en tikkertje. We speelden verstoppertje tot die keer dat het een week duurde voordat we David terugvonden. We speelden revolutie met guillotine. We speelden Jezus-beklimt-Golgotha, inclusief de beschimpende en spuwende menigte. We deden doen-of-durven, en we durfden daar álles. Spelletjes met dobbelstenen deden we niet, want de anderen knoeiden altijd met de worpen zodat alleen oneven nummers boven kwamen, en soms zeveneneenhalf.

O ja, dat moet ik even uitleggen. De anderen.

Want ik speelde vaak schaak daar, met Adri. Ik had geen Adri in de klas. Bij het touwtjespringen draaiden meestal Julia en Maria aan het touw, de tweeling. Er woonde geen Julia in het dorp, en de beide Maria's waren al oud. Als we door het moeras of de vennen liepen - Wacht even. Had ik al verteld dat er moeras was, op die zolder? En vennen, en bos, en woestijn? Niet altijd, zelfs niet vaak, maar soms als je geluk had was er een ander landschap achter de rij grootste kasten.

Ik denk dat Lewis Carrol een soortgelijke zolder moet hebben gekend. Narnia was er niets bij.

Goed. Waar was ik. Als we door de vennen of moerassen liepen was Johannes onze gids. Nu hadden we wel een Johannes in de klas, maar dit was een andere.

En het maakte niet uit of we met zijn vijven naar zolder gingen om te spelen, met zijn drieën of tweeën - er waren altijd genoeg kinderen om elk spel te spelen wat we wilden.

De anderen. Het waren geen alledaagse kinderen die we daar aantroffen. We dachten er ook nooit over na. Waar ze vandaan kwamen, waar ze woonden... We leerden ook aparte dingen van ze. Schapen scheren en boter karnen. Latijn, Grieks, Soemerisch. Strikken maken en de daarin gevangen konijnen villen en schoonmaken. Zwaluwstaartverbindingen en penverbindingen. Rooksignalen en demonenbezwering. Het was, achteraf gezien, een apart stel, met aparte talenten.

Drie zomers lang speelden we daar vaak. (Dat deden we eigenlijk het hele jaar door, maar "drie zomers lang" klinkt beter in een verhaal, en wie meet zijn jeugdjaren nou niet af aan de zomers?) De anderen werden niet ouder, wij wel. Het zou niet lang meer duren of we zouden het op zolder spelen kinderachtig gaan vinden, en liever op straat hangen. Het was nog niet zover.

Die laatste zomer had iets dreigends. Alsof ons iets ontnomen zou worden. Het was vaak drukkend warm met de belofte van onweer - een belofte die vaker verbroken dan vervuld werd. Er werd ook verbouwd in het huis. De kelders werden uitgebreid en verdiept. Marcs vader was daar vaak druk mee en daarbij wat kortaf.

Het onweer kwam. In de vorm van de vader van Marc die zijn doodsbleke hoofd door het trapgat stak en zei dat we moesten vertrekken. Meteen. Het werd niet boos gezegd of onvriendelijk. Maar wel zo gespannen en dringend dat we zonder te vragen, stil, vertrokken.

We namen niet eens afscheid van de anderen. Van Julia en Maria, Johannes, Adri, Marcus, Berthold, Raghilde, ...

Beneden werden we via de voordeur naar buiten gewerkt, terwijl we meestal achterom kwamen. Achterin het huis stonden wat mannen ernstig te praten bij de kelderingang.

We hoorden later, via onze ouders, wat er in de kelders gevonden was. Lang geleden, en misschien wel generaties lang, moeten er moorddadige gekken in dat huis gewoond hebben. Onder de keldervloer lagen tientallen kinderen begraven. Oud. Alleen botten resteerden. Ze waren stuk voor stuk vermoord. Zwerfkinderen vermoedelijk, of uit het buitenland... Anders zouden ze ook toen gemist zijn.

Na het nodige onderzoek zijn de resten geruimd en kon de verbouwing worden afgerond.

We gingen er nog regelmatig spelen. Niet meer zo vaak, we werden tenslotte al "groot". En ja, we speelden ook op de zolder. Maar de anderen waren daar niet meer. De vennen en het moeras ook niet. De kasten waren nog steeds eng, en de kabouterfamilie nog steeds aandoenlijk, maar het miste toch iets.

Hoewel de triceratopskop indrukwekkend bleef.


Deze jeugherinnering kwam weer boven dankzij het woord "zolderzielen" van @leinmarjob

Geen opmerkingen:

Een reactie posten