maandag 20 mei 2013

Buurtbende - Petra

Heb ik jullie al over de Kuil verteld? Nog niet, toch? Dan ga ik dat nu doen.

Dit is het verhaal van Petra, God hebbe haar ziel. Of nee, waarschijnlijk niet.

Net buiten de wijk, achter het kermisterrein, was de Kuil. Hier had vroeger een huis gestaan, jaren geleden gesloopt. Geen steen was achtergebleven. Het was kale grond, wat gras, wat struikgewas en een enkel piepjong boompje. Onder het huis had een flinke kelder gezeten. Daarvan resteerde nu een kuil, zo'n twee meter diep en enkele meters lang en breed.

Dit was natuurlijk ideaal speelterrein.

In de tijd dat dit gebeurde gebruikten we de Kuil vooral om fikkie te stoken. Een uitsparing in een van de wanden was daar uitermate geschikt voor. Door de diepte van de Kuil was het vuur vanaf de straat niet te zien. Waarom we dachten dat niemand de rook zou opmerken weet ik niet meer.

Dit verhaal gaat niet over de Kuil. Het begint er alleen.

Die dag waren we daar met de tweeling, Evelien, Petra en ik. Evelien en de tweeling waren de buurt afgegaan om oude kranten in te zamelen, zogenaamd voor de voetbalvereniging. Ik durfde dat niet, en kon ook niet zo goed liegen.

We stapelden de kranten op en staken ze in brand. Toen het vuur goed brandde haalde Evelien een doosje eieren te voorschijn (haar ouders hielden kippen). Ze had die meegenomen om te bakken. Voorzichtig legden we er drie aan de rand van het vuur, in de hete as. Ze knapten natuurlijk, en een tijdje vulde de stank van brandend ei onze wereld.

"We moeten eigenlijk een steen heet maken in het vuur, en de eieren daarop bakken," zei Evelien. "Vooruit - zoek eens een mooie steen."

Help me denken dat ik eens wat meer over Evelien vertel, het meisje dat altijd haar zin kreeg.

We gingen zoeken, maar eigenlijk was daar afgezien van de begroeiing alleen zand, van die aangestampte donkere grond. Geen stenen die groter waren dan kiezels, en al helemaal geen mooie.

Toch kwam Petra triomfantelijk met een steen aanlopen. Een gladde, glanzende zwarte steen, iets groter dan een mango, ook ongeveer van die vorm en perfect afgerond.

"Waar heb je die vandaan?" vroeg ik verbaasd. Zo'n mooie steen zou ons veel eerder moeten zijn opgevallen.

Petra wees ons de plek. Omringd door de donkere vaste aarde was een plek met schoon wit zand, als van een zandbak of strand. Volgens Petra lag de steen daar, half eruit omhoog stekend. Als in een bedje.

Die plek hebben we later trouwens niet meer kunnen terugvinden. Alles was weer donkere aarde.

We duwden de steen met stokken naar het midden van het vuur om goed heet te worden. Een half uur later was de stapel kranten zo goed als uitgebrand. Voorzichtig tikte Evelien er een ei boven stuk. We verwachtten het gesis en gespetter van een bakkend ei, of misschien weer een penetrante geur als de steen te heet was. Het struif druipte echter onaangedaan en rauw van de steen af, in de hete as waar het alsnog begon te spetteren. Verbaasd probeerde Evelien het nog eens, met hetzelfde resultaat. Het leek gewoon of de steen niet heet was.

Evelien leek hetzelfde te denken, want heel voorzichtig voelde ze aan de steen. Om er vervolgens haar hand op te leggen. Ze haalde de steen met blote handen uit de as.

"Hij is helemaal niet heet! Niet eens warm... Hoe kan dat nou?" riep ze uit.

Nu Evelien zogezegd de kastanje uit het vuur had gehaald probeerden wij ook, eerst voorzichtig. Ze had gelijk. Niet alleen was de steen niet heet, hij was ronduit koel.

We vonden dit razend interessant en besteedden de rest van de middag aan het verzinnen van spannende verklaringen hiervoor.

Tegen de tijd dat we naar huis moesten was er een kleine discussie over wie de steen mee naar huis mocht nemen. Petra won dat overtuigend, zij had de steen immers gevonden.

Arm kind.

Op school na het weekeinde - fikkie stoken deden we meestal op zaterdag - vertelde Petra dat haar vader de steen erg interessant vond. Een mysterie. Er zouden die middag vrienden van hem komen kijken. Of we zin hadden om mee te komen?

Dat hadden we. Die middag zaten we met ranja en koek te ganzenborden en ondertussen luisterden we naar de mannen die over de steen spraken.

Terzijde: regelmatig ganzenbord spelen houdt kwade geesten uit je huis. Veel mensen weten dat niet, maar de spelganzen zijn de waakganzen van de geestenwereld.

Dat helpt natuurlijk niet meer als de boze geest al binnen is.

"Ik heb de steen in kokend water gelegd," sprak Petra's vader, "en ik heb hem in de vriezer gelegd. Het maakt niet uit. De steen wordt er niet koud of warm van."

De mannen deden ingewikkelde dingen met ingewikkelde instrumenten en concludeerden dat de steen ongeveer vijftien graden was. Ze wogen hem, en bepaalden zijn gewicht op ongeveer vijf kilo. "Toch voelt hij veel zwaarder," zei de vriend die hem op de weegschaal had gelegd. "Alsof ik de hele wereld optil."

Drie dagen later waren we er weer, ditmaal op ziekenbezoek. Petra lag stil en pips in haar bed en sprak weinig. We dronken daarna beneden thee, waar ook de dokter was.

"Geen idee," hoorden we hem zeggen. "Zoiets hoort helemaal niet te kunnen. Als je zeker weet dat je je niet vergist moet je een geleerde raadplegen."

"Maar u bent de geleerdste man in het dorp," wierp Petra's vader tegen. De arts lachte. "Ik weet van versteningen en steenpuisten, niets van stenen. Zoek een geoloog. Hak er een stukje af en stuur het naar een laboratorium."

"Er laat zich niets van de steen afhakken," zei Petra's vader. "Maakt niet uit hoe hard ik sla - hij krijgt geen krasje."

Onderweg naar huis kwamen we langs de Kuil. Er was daar een vreemde man, slobberig gekleed in een pak dat al 100 jaaar uit de mode was. Hij tuurde in een kastje, een instrument, dat hij in zijn handen hield.

Toen hij ons zag langslopen sprak hij ons aan. "Hee jongelui! Kunnen jullie me helpen?"

We vroegen beleefd waarmee we hem van dienst konden zijn.

"Hebben jullie even? Dan leg ik het uit." Hij nodigde ons in de Kuil - ónze Kuil! - liet ons om hem heen zitten en vertelde.

"Jongens, ik zoek een ei." Hij vervolgde, nadat we uitgelachen waren: "Het is niet zomaar een ei. Het ziet er misschien helemaal niet uit als een ei. Het is belangrijk dat ik hem vind. Volgens mijn instrumenten is hij onlangs hier in de buurt gelegd."

We vroegen, gniffelend, wie of wat dat ei dan gelegd had. Dat bracht hem in verwarring. "Nou, de wereld, natuurlijk."

We snapten er niets van en konden hem niet helpen. We vertrokken naar huis.

Ik kwam hem de volgende dag weer tegen, de slobberman, de sloeberman. Hij vertelde me:

"Ik zoek het ei van de wereld. Een wereldei verschijnt niet vaak. Soms zitten er decennia tussen verschijningen, vaker honderden jaren of millennia."

"Wat doet zo'n ei dan?" wilde ik weten.

"Wel, daar kom een nieuwe wereld uit, vanzelf," zei hij. "Een wereld die net even anders is dan de huidige. En de nieuwe wereld zal de oude vervangen en alles zal net even iets anders zijn."

Ik kon hem nog steeds niet helpen.

De zondag daarna, toen ik met lood in de schoenen onderweg was naar Petra's huis, zag ik hem weer.

"Zo'n wereldei laat zich niet makkelijk ontdekken. Volgens mij is de vorige zo'n tachtig jaar geleden uitgekomen. Hij maakte de wereld net iets rationeler. Ik geloof dat Madame Curie verantwoordelijk was voor het uitkomen ervan. Want weet je, degene die het wereldei doet uitkomen drukt er zijn of haar stempel op. Diegene heeft een klein beetje invloed op hoe de nieuwe wereld zal zijn."

Ik liep verder, maar hij liep mee.

"Ik denk dat het laatste ei daarvoor ergens in de Verlichting moet worden gesitueerd. Dat maakte korte metten met de invloed van het ei daar weer voor, dat zo'n 2000 jaar geleden uitkwam. Ik ben er nog steeds niet zeker van wie daarvoor verantwoordelijk was."

We waren bij Petra's huis aangekomen en ik ging naar binnen. Slobbermans bleef in de straat rondhangen, op zijn kastje turend.

Ik zat een half uur naast Petra's bed. Het ging erg slecht met haar. Ze was amper bij kennis en zo bleek dat ze bijna doorschijnend leek. Ze was uitgeteerd, vel over been.

Toen ik weer beneden kwam was Petra's vader in gesprek met meneer pastoor. Over de steen, die in de kamer op het dressoir lag.

"Man," beet de pastoor hem toe, "als je denkt dat die steen je dochter ziek maakt, dan doe je hem toch weg?"

"Hij laat zich niet meer verplaatsen," zei Petra's vader mat. "Als ik hem op wil tillen om weg te brengen lijkt hij wel tonnen te wegen. Kunt u niets doen? Duiveluitdrijving of zo?"

"De duivel huist niet in een steen," zei de pastoor. "Hij heeft een villa in Wassenaar." Met die woorden vertrok hij.

Ik liep met hem mee naar buiten. Daar troffen we slobbermans, die ons aansprak.

"Ik geloof dat het wereldei een offer nodig heeft om uit te komen," zei hij tegen de pastoor die hem verbijsterd aankeek. "Dat het degene doodt die het laat uitkomen. De essentie, de ziel van iemand opzuigt als kiem om de wereld levensvatbaar te laten zijn."

Meneer pastoor haalde zijn schouder op en liep verder. Ik ging ook gauw een andere kant op, slobbermans in zichzelf pratend achterlatend.

Die nacht stierf Petra.

Ze werd thuis opgebaard. Toen we twee dagen later afscheid kwamen nemen zag ik dat de steen niet meer op het dressoir lag. Er lagen nu slecht een paar flinterdunnen zwarte scherven.

Denk na. Destijds, ergens op een moment midden jaren zeventig, is de wereld vervangen door een nieuwe. Eentje die net even anders was.

Weten jullie dat nog? Is het jullie opgevallen? Wat is er toen in de wereld veranderd?

En wat zegt dat over Petra?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten