donderdag 11 februari 2016

De Terreur

De Terreur duurde zeven dagen.

Niet de Terreur van de Franse Revolutie, noch die in Portugal die een groot deel van de tweede helft van de achttiende eeuw besloeg. (De Portugezen zijn een veel vasthoudender volk dan de Fransen.)

Deze Terreur behoort tot de modernere geschiedenis. Hij begon op een dinsdagochtend van de vorige herfst en trof vooral meneer Van Beurden. Meneer Van Beurden was in zijn tuin bezig. Onder een struik, buiten het zicht, stond een buitengewoon grote paddenstoel (rood met witte stippen), zoals hij merkte toen hij hem wegschoffelde.

"Potverdrie, wat een grote", mompelde meneer Van Beurden, terwijl hij de ontwortelde zwam bekeek. Een hoge snerpende kreet deed hem schrikken.
"Mijn huis! Wat heb je met mijn huis gedaan?!" klonk het vervolgens. De stem was hoog en niet bijzonder luid, maar klonk toch alsof hij schreeuwde. Verward keek meneer Van Beurden om zich heen.
"Hier, grote lummel! Onder de hortensia!"
Meneer Van Beurden keek naar de hortensia, bukte, en keek eronder.
"Asjemenou..." prevelde hij.
"Zit daar niet zo te gapen alsof je nog nooit een kabouter hebt gezien!" riep de kabouter onder de hortensia. "Zeg me liever waar ik nou moet wonen!"

Het wás een kabouter, geen twijfel mogelijk. Rode puntmuts, tuinbroek, witte baard - het klopte allemaal. Ook was het mannetje ongeveer tien centimeter groot; doorgaans een sterke aanwijzing. Alleen het gezichtje, gewoonlijk afgebeeld als blozend en goedmoedig lachend, was nu rood en vertrokken van razernij.

"Nou eh", zei Van Beurden overdonderd. "Woonde je echt in die paddenstoel?"
"Ja natuurlijk, hork! Iedereen weet dat kabouters in paddenstoelen wonen. Woonde - in mijn geval. Wat moet ik nou?"
Van Beurden aarzelde. Hij wist niet hoe hij aan een nieuwe paddenstoel moest komen, laat staan aan zo'n grote.
"Ehm, misschien kun je bij mij logeren? Tijdelijk, tot we een nieuw huis voor je hebben?"
"Dat klinkt beter," mopperde de kabouter, en marcheerde door de openstaande tuindeur het huis in.

De eerste dag al was het ongemakkelijk. Meneer Van Beurden was niet gewend aan anderen in zijn huis, en was erg van zijn apropos door het plotse gezelschap en het gebrek aan privacy. Want de kabouter kwam overal en dook onverwacht op waar meneer Van Beurden bezig was. Daarbij leverde hij vaak snijdend commentaar.

"Er zit nog allemaal kalkaanslag aan die kraan, hannes!" - toen meneer Van Beurden de badkamer aan het poetsen was.
"Je moet lichtbont en donkerbont wel scheiden, stoethaspel!" - bij het doen van de was.
"Als ik hier kom wonen moet het echt schoner zijn, viespeuk!" - ook het afstoffen kon geen genade vinden in de ogen van de kabouter.
"Kluns! Zo schil je toch geen aardappels!" - bij het koken. En een uurtje later "Wat smaakt dit smerig zeg!"
"Hier is geen flikker aan!" - bij het televisiekijken. Meneer Van Beurden was al snel de regie over de afstandsbediening kwijt en de kabouter zapte naar lieve lust.

Meneer Van Beurden had een schoenendoos opgescharreld en met watten, doekjes en lapjes een kabouterbed geïmproviseerd. De kabouter ontplofte zowat toen hij het zag.
"Dit is vernederend! Ik ga niet in een doos met lompen slapen! Je regelt maar een echt bed! Maakt niet uit als het groot is."
Het eindigde ermee dat meneer Van Beurden zijn eigen bed afstond (natuurlijk na het verschoond te hebben) en zelf op de bank sliep. Slecht sliep, moet ik zeggen, want een groot deel van de nacht bracht hij door met piekeren over het verloren kabouter-paddenstoelhuis.

De volgende dag verliep niet veel beter. De volgende nacht ook niet - hoewel meneer Van Beurden toen vooral wakker lag over hoe hij dit volhield tot de kabouter een nieuwe paddenstoel had.

De dagen regen zich aaneen, en nimmer had meneer Van Beurden zich zo miserabel gevoeld. De kabouter klaagde voortdurend. Als hij niet klaagde leverde hij zware kritiek. Dit werd afgewisseld met scheldkannonades en getreiter. Zoals de keer dat de koffie vreemd smaakte en de kabouter droog opmerkte dat de wc-pot nou eenmaal te hoog was voor hem.
"Heb jij...?" sputterde meneer Van Beurden nadat hij de koffie had uitgespuugd over de vloerbedekking.
"Ja natuurlijk. Ik moet toch érgens in pissen? En dit kopje kon ik net bij. En ruim die rotzooi op," gebaarde de kabouter naar de koffievlekken. "Ik wil niet in zo'n zwijnenstal wonen."

Verschillende malen overwoog meneer Van Beurden de kabouter de deur uit te zetten. Hij liet zich weerhouden door schuldgevoel - hij hád tenslotte het onderkomen van de kabouter verwoest - maar meer nog vreesde hij de scherpe tong van de kabouter als hij dat zou proberen. Hij wist dat hij daar niet tegen opgewassen was.

De volgende dinsdagochtend stond meneer Van Beurden zijn ontbijt te maken. Hij schilde fruit (mango, appel, peer) voor de fruitsmoothie waar hij gewoonlijk mee ontbeet. De kabouter zat ernaast op het aanrecht en lachte hem uit.
"Zó snijd je geen mango, knurft! Je laat de helft aan de pit zitten! Kun jij eigenlijk wel íets?"
Meneer Van Beurden kromp in elkaar en deed een stuk mango in de blender. Toen flapte hij de vraag eruit die hij al een paar dagen niet durfde stellen.
"Wanneer heb je eigenlijk weer een eigen huis?"
De kabouter snoof. "Er groeit er al een in je tuin. Volgende herfst zou hij groot genoeg moeten zijn."
"Een jaar?" vroeg meneer Van Beurden.
"Een jaar. En de service mag in die tijd wel heel wat beter worden hier. Waarom heb ik nog geen ontbijt? Ik lust ook wel mango!"
"Goed," zuchtte meneer Van Beurden.
Hij droogde zijn handen aan een handdoek, pakte de kabouter op en deed hem in de blender. Hij zette de deksel erop en deed de blender tien seconden aan. Peinzend keek hij naar de rode drab (er zaten nog stukjes in) en goot het vervolgens weg.

Die avond at hij gebakken paddenstoelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten